Grijs. En terug naar de oorsprong.

Over de tekening:

Het is grijs. Gisteren zelfs donker en de hele dag regen, vandaag af en toe zon. Ik wilde de grijsheid tekenen, ik hou zo van de Haagsche School schilders die dat zo mooi doen. In grijsheid zit ook schoonheid.
Wat ook meespeelde voor de keuze van vandaag is dat tekenen topsport is voor mij. Mijn rechteroog dwaalt nog steeds graag af als het moe is, en het wordt moet als ik probeer te focussen op details, dan gaat het draaien en ontglippend de details me juist. 
De foto is gemaakt vanaf de uitkijktoren “De Boersperg”, schuin boven Kasteel Doorwerth. Eigenlijk  moet ik aan de onderkant de toppen van de bomen tekenen, maar dat lijdt te veel af. Ik twijfelde ook of ik de brug van de A50 wel moest tekenen. Maar ik ben blij dat ik dat deed, hij geeft extra diepte, en geeft op een of andere manier evenwicht.
En dan de lucht zelf, waar het me voor te doen was. Ik moet nog honderd luchten tekenen voor ik het in de vingers heb. Letterlijk in de vingers, zoals het gras gisteren uit mijn vingers kwam. Daar zat ik zelf niet tussen. Bij luchten zit ik mezelf nog in de weg. Er zijn stukken waar ik blei mee ben, maar het geheel is nog niet wat het wezen moet. Ik weet ook nog steeds niet welke kleur krijs ik moet gebruiken. Ik krijg het ook niet voor elkaar om de wolken op de voorgrond ook echt op de voorgrond te krijgen. Het wordt een lange weg, die boenend is en soms ook rechtuit frustrerend. 
Ik ben wel weer bij met het wit van de rivier, en met het klein beetje wit op de rand van het gras onder de rivier. ik durfde daar niet met mijn vinger te vegen. Dat had ik vaker moeten doen want zo weerspiegelt het licht ook onderin de tekening.

Het zijn de dagen van niks doen tussen kerst en out en nieuw, maar ze zijn wel begrensd. Het is zelf legitiem om te niksen nu, iedereen zit ervaart deze leegte, andere landen hebben zelfs een naam voor deze tijd.
Maar ik blijf straks nog even in de leegte. Ik heb nog twee en een halve maand niks doen voor de boeg, met nog heel veel grijs om te tekenen. Mezelf voorgeschreven, en ik zie wel of het zo lang moet duren, maar voor nu werpt het zijn vruchten af.

Ik lees vandaag “Winteren” uit van Katherine May. Het inspireert me om te blijven in dit niks doen, in het voelen, in het loslaten, in het stoppen om van alles te willen. Ik schreef daar in het begin van dit teken-dagboek al over, hier en hier. Er lijkt geen einde te komen aan het loslaten, ik kom steeds een laag dieper. Steeds ontdek ik dingen waar ik me in vastgebeten heb. Ik vroeg me af waar het begin zou zijn en schreef daar een “blog” over. Ik gebruikte een manier van schrijven die ik al heel lang niet meer gebruik, afstandelijk en algemeen, alsof ik een waarheid verkondig.  Misschien deed ik dat intuïtief omdat ik daar nog niet ben, bij die laag, en er dus ook niet vanuit mezelf over kan schrijven. Ik voel hem wel dichterbij komen. 
Een andere reden waarom ik deze steil koos is omdat ik opstandig wordt als ik besef hoe groot de kracht is die mij (ons) van mezelf weg trekt. Er zitten twee lagen in het blog, de letterlijke laag hoef je niet al te serieus te nemen, ik ben wel heel serieus in de laag daaronder.

Ik schreef het met als directe aanleiding op het hoofdstuk in “Winteren” waarin Katherine May schrijft hoe ze haar stem verliest en weer terugvond. Een vriendin schreef dat ik het eigenlijk ook zelf meemaakte, dit jaar. En dat klopt gedeeltelijk. Ik was heel veel woorden kwijt, en ook ik vind mezelf in dit proces een heel oude ik terug, een ik die nog niet zo bang was.

Dit is het blog dat ik schreef:

We beginnen zo goed. Als we nog heel klein zijn doen onze ouders alles voor ons eerste lachje. We weten dat er onvoorwaardelijk van ons wordt gehouden. Alles wat we doen is goed. Alles wat we doen, doen we op die unieke manier waarop we dingen doen, en juist die eigenheid is waar onze ouders hopeloos verliefd op zijn.

En dan maken we de fout ons eerste woordje te zeggen. Ze zeggen dat taal nodig is om ons uit te drukken, maar we konden ons prima uitdrukken zonder woorden. We deden dat met ons hele lijf, met ons gezicht. Beter dan woorden dat ooit kunnen.

Maar met dat eerste woordje veranderde er iets. Tot die tijd was al ons gebrabbel en gezang goed genoeg, en opeens merken we dat we meer aandacht krijgen als we de klanken uitstoten die de onze ouders woorden noemen. Hier draait het langzaam maar zeker om, niet onze ouders doen hun best om onze lach te krijgen, wij gaan ons best doen om hun lach, hun goedkeuring te krijgen. 

Het gaat stapje voor stapje. In het begin is elk woord nog goed, maar hoe meer woorden we kennen hoe meer we ontdekken dat sommige woorden beter werken dan anderen. En het verschuift. “Poep” is een fantastisch woord, dat los van de betekenis al geweldig is. Maar het evolueert langzamerhand van succesnummer naar verboden woord. 

We gaan ook leren dat woorden in een bepaalde volgorde horen te staan om zinvol te kunnen zijn. We leren volledige zinnen te maken.  Nog weer later leren we dat je ze kunt schrijven en daar zitten nóg meer regels en afspraken aan vast. Inmiddel zitten we op school en is de omkering voltooid. Niets van wat we willen en voelen telt nog. Er telt nog maar één ding: voldoen, letterlijk in de zin van voldoendes halen. 

Als we van school afkomen is het proces voltooid. We hebben geleerd dat we ook zelf niet meer af moeten gaan op wat we voelen. We passen ons volledig aan, aan wat de buitenwereld van ons verwacht. We zijn meester in het verdrukken van de signalen dat we daarmee onszelf verraden.

We zijn zo bezig met het voldoen aan dat wat de buitenwereld aan ons vraagt, dat we niet eens meer weten wat we zelf nodig hebben. Als baby wisten we het feilloos, en we wisten het ook feilloos uit te drukken, zonder daar de juiste woorden voor te zoeken. Het is een gave die we verleerd hebben en die we weer terug moeten halen. 

Om te beginnen moeten we weer goed leren letten op wat we voelen. Dat betekend dat we alles wat we nu als wegduwen als ongewenst moeten verwelkomen en serieus nemen. Als we dat weer leren is een volgende stap om onze emoties weer te laten zien, in plaats van er woorden voor zoeken. 

Die woorden verbloemen meer dan dat ze verhelderen. ik zou het zo fijn vinden als huilen in het openbaar de gewoonste zaak van de wereld zou zijn. Zonder de reflex het meteen te willen sussen of troosten, zonder er woorden aan te moeten geven. We zijn geraakt, blij, verdrietig of een scala aan emoties die niet meteen benoemd hoeven te worden, maar er gewoon mogen zijn.

Heel misschien gaan we dan ook weer leren dat we perfect zijn zoals we zijn. Dat we het mooist zijn als we ons uitdrukken op onze eigen unieke manier. Dat we waardevol zijn, niet om wat we doen, maar om wie we zijn.