Mijn voorgeprogrammeerde hoofd

In 1988 kocht ik mijn eerste computer, een Atari ST. Met een echte Aple achtige omgeving, grafische desktop, slepen en klikken. Microsoft computers moesten het toen nog doen met een zwart scherm waar linksboven een C:\> prompt knipperde.
Ik gebruikte hem voor het schrijven van mijn eindonderzoek van mijn studie. Maar ik ben eindeloos bezig geweest met al die gave nieuwe mogelijkheden. Een van die nieuwe dingen waren spelletjes. Ik hield niet zo erg van de behendigheidsspellen, maar je had ook adventure spelen. In die tijd waren dat nog tekst-adventures. Je kreeg een mooi plaatje, en een tekst die aangaf wat je situatie was. Er viel in die eerste spelen nog nergens op te klikken. Je moest intypen wat je ging doen. De meest uitgebreide spellen hadden een ‘parser’, dat betekende dat je gewoon een Engelse zin in kon typen en het programma wist dan wat je bedoelde (en soms ook niet).
Een van de andere dingen die ik op mijn computer deed was programmeren. Ik stelde mezelf voor allerlei uitdagingen om te zien of ik dat via een computerprogramma kon laten werken. Een van die uitdagingen was het schrijven van zo’n parser die gewone Nederlandse zinnen snapt en een klein gesprekje kan voeren. Ik wilde dat zo vloeiend mogelijk laten verlopen. Mijn programma zou de Turing test niet halen, maar het ging me vooral om het nadenken over problemen en het uitproberen van oplossingen.
De Turing test is bedoeld om te achterhalen of je een programma kunt schrijven dat zo dicht in de buurt komt van Artificial Intelligence (A.I.) dat een buitenstaander niet meer kan beoordelen of hij nu met een computer chat of met een mens. Gezien het feit dat ik bij geautomatiseerde helpdesks nu nog steeds altijd uit kom bij “klik hier om met een medewerker te praten”, was mijn uitdaging in 1988 wel erg ambitieus.
Het was gaaf om te doen. Een van de grote beperkingen was dat ik al snel doorhad dat ik de computer een hele woordenschat moest geven, en de enige manier die toen voor me openstond was om dat allemaal zelf in te typen. Ik kon mijn programma best wat simpele grammatica leren. Ik had het al verteld wat vragende voornaamwoorden waren, en wat werkwoorden. Die laatste kostten weer werk vanwege de vervoegingen, regelmatig (waar ik een apart programmaatje voor kon schrijven, en onregelmatig, die ik dus allemaal handmatig in de database kon zetten. ) Ik beperkte mijn ambities nóg verder. Zelfs het programmaatje om regelmatige werkwoordvervoegingen te herkennen liet ik los. Maar er bleef nog steeds val alles om uit te zoeken.
Gelukkig zijn mensen erg voorspelbaar. Dat gebruikte ik als uitgangspunt, samen met de wetenschap dat je door het soort vragen dat je stelt, aardig kunt sturen. Ik bouwde iets dat redelijk werkte, al moest het naar mijn zin te vaak antwoorden: “ik begrijp je vraag niet”.
Dus ging ik aan de slag om, zoveel mogelijk, óók de minder voorspelbare reacties in te bouwen.
Wat ontstond was een eindeloze reeks IF THEN ELSE statements. Als er in de tekst dit woord staat, doe dan dit, anders doe dit. Ik probeerde daar nog een beetje mooie hiërarchische structuur in aan te brengen, waardoor je een soort beslis-boomdiagram krijgt met steeds verdere vertakkingen. En ook dat lukte in eerste instantie nog heel aardig. Maar op een gegeven moment krijg je een eindeloze brei code, en worden nieuwe inzichten opgelost met stoplappen, omdat het ondoenlijk is om steeds die hele boom opnieuw te programmeren.
Uiteindelijk kreeg ik een programma dat wel steeds beter werkte, maar de geschreven code werd steeds lelijker en onoverzichtelijker, en fouten opsporen werd een hel. Ik realiseerde dat ik niet eens in de buurt was gekomen van Artificiële Intelligentie.
 
Ik moest hier aan terug denken omdat dit precies de staat is van mijn hoofd op dit moment. Ik snapte niks van de wereld. Thuis was alles nog te doen. Ik had twee ouders en een grote broer. Dat was overzichtelijk, en behapbaar. Denk ik, ik heb er niet zo heel veel herinneringen aan. Wat ik wel weet dat ik me helemaal kapot schrok op de kleuterschool. Daar ben ik heel erg hard aan de slag gegaan met het schrijven van ALS DAN programmaregeltjes een hele dikke brei die zich elke dag uitbreidde. Niks geen mooie beslisboom, gewoon plat achter elkaar alle Do’s e Don’ts. Later probeerde ik alsnog ordening aan te brengen, is sommige gevallen lukte dat, maar vaak liep ik tegen de volstrekte onlogica van de wereld op. Mijn hoofd zit intussen helemaal vol met een aantal mooie, redelijk werkende systemen, en duizenden programmaregeltjes voor alle uitzonderingen. En nu ontdekt ik elke dag hoe mijn hoofd nog steeds alle code na loopt en eerst alle veiligheidsregeltjes checkt voordat ik reageer. Wat ik zelf wil, en wat goed voor mij is zit wel ergens in dat programma ingebouwd, maar ik kan het niet meer terugvinden in de brei van programmaregels. Er zit voor mij niets anders op dan al die oude code weg te gooien en weer te leren intuïtief te reageren op de wereld. Ik bén wel intuïtief, maar ik ontdek nu dat ik alles wat ik daar over leerde, gewoon meeprogrammeerde in mijn ALS DAN statements. Mijn progamma was intussen zo verfijnd en uitgebreid dat het de Turing test doorstond. Zodat ik zelf niet eens meer door had, dat het een programma was.
Mijn echte openbaring is niet eens dat ik dit deed. Dat had ik al een keer eerder ontdekt. Die keren dat ik dacht het niet te doen, waren gewoon een aanvulling op mijn programmacode: let op! “je mag niet volgens je ALS DAN manier op dingen reageren.” Zelfs dat had ik al een keer ontdekt. De grote confrontatie nu is dat ik dit ALTIJD doe. Ik doe het 24/7 en al die 24 ook alle 60 minuten. Ik vermoed dat ik het inderdaad zelfs in mijn slaap doe.
Ik deed deze week voor het eerst twee dagen vrijwilligerswerk op een school. Voor het eerst in 9 maanden liep ik weer rond in een professionele setting. En ik voelde hoe werkelijk ál mijn reacties en alles wat ik doe door mijn check en re-check mechanisme heen gingen. Het zit in alles. Het zit in de manier waarop ik mijn thee haal en drink. Het zit in de knikjes die ik wel en niet geef. Het zit in het soort glimlach dat ik op mijn mond zet als ik naar een verhaal van iemand luister. Het zit in hoe lang ik mensen aan kijk in het voorbijgaan. En natuurlijk zit het in wat ik zeg, maar vooral in alles wat ik niet zeg.

Richtingaanwijzer?

Ik was als kind altijd autoziek. Op lange ritten zat ik aan de rechterkant, want er kwam steevast het moment waarop ik moest overgeven, en mijn ouders wisten intussen dat dat geen uitstel verdroeg. Waar bij op het “ik moet plassen” nog een “hoe lang kun je het nog volhouden?” volgde, werd er bij mijn noodkreet onmiddellijk naar de berm gestuurd. Gelukkig waren er in mijn jeugd nog niet zo veel snelwegen. Ik heb veel bermen gezien, ze smaken allemaal hetzelfde.

Op korte ritten kon ik me goed houden. Uitstappen voelde altijd als een bevrijding, maar ik voelde me daarna nog vaak lang slap en wankel. Het kostte me veel energie om alles daarbinnen op zijn plek te houden. Niet naar buiten kijken werd direct bestraft, en ik hield het bochtenwerk goed in de gaten. Ik had inmiddels ontdekt dat het tikken van de richtingaanwijzer het waarschuwingssignaal was voor een bocht, en op een gegeven moment ontdekte ik iets nog beters. Op het dashboard zag ik een lampje in de vorm van een pijltje. Het wees naar rechts. En ja hoor! Het ging knipperend branden, tegelijk met het tikkende geluid van de richtingaanwijzer. Dat ik het andere lampje niet kon zien maakte niet uit. Geluid zonder dat het voor mij zichtbare lampje brandde betekende natuurlijk linksaf. Behalve dat me dit enorm hielp met mijn ingewanden-evenwichtskunst, gaf het me ook een gevoel van macht. Ik had een geheim ontdekt. Als we nu in onbekend gebied reden was ik degene die tenminste wist wat de eerstvolgende richting zou worden!

Wat voelde ik me verraden toen de auto de eerste keer na mijn ontdekking linksaf ging, terwijl heel duidelijk het pijltje van rechts knipperde. Ik snapte er ook helemaal niets van. Was de auto kapot? Of was dit weer een van die rare dingen van de volwassen wereld waarmee ze kinderen buitenspel zetten? 

Het antwoord zou ik pas later ontdekken, en het was amper bevredigend. Ik zat alleen op de achterbank en kon dus tussen de twee voorstoelen in zitten, en naar voren leunen. Autogordels bestonden nog amper, laat staan dat ze verplicht waren. Nu had ik zicht op het andere lampje, dat was inderdaad een pijltje naar links. Maar bij elke bocht, of die nu naar links of rechts was, brandden beide lampjes! Het raadsel was opgelost, maar nog steeds bleef ik zitten met een vraag. Wat was het nut van twee lampjes, als ze beiden tegelijk knipperden, ongeacht de richting die werd aangegeven. Ik kon me als kind nog niet verplaatsen in de bestuurder die de lichtsignalering niet nodig heeft als informatie over de richting, maar alleen als extra seintje dat de richtingaanwijzer nog aan staat. Wat ik er aan over hield was het angstige gevoel dat de wereld nóg ondoorgrondelijker was dan ik al wist, en dat ik nooit meer kon vertrouwen op mijn eigen logica. Hoe kon ik een wereld begrijpen als zelfs dit soort fundamentele dingen al fout gingen? Hoe moest ik me staande houden? Na die rit stapte ik uit met meer onzekerheid in mijn benen dan ooit.



De scheuren in mijn aardig zijn

(deze link)

Ik ben altijd lief en voorkomend. En het gaat altijd ten koste van mezelf. Eén keer in de zoveel tijd barst het dan natuurlijk een keer los. Dat heeft me al ruim tien keer een baan gekost. Niet omdat ik dan ruzie schop,  in de meeste gevallen vertrok ik zelfs met stille trom.

Nu is mijn energie op, en nu besef ik pas hoe vaak ik op deze manier aan mezelf voorbij ga. En nu besluit ik dat niet meer te laten gebeuren. En dat gaat natuurlijk niet in één keer goed. Ik zou mooi assertief moeten handelen, en verbindend moeten communiceren. Maar ik sta mezelf toe om daar nog even geen ruimte voor te hebben.

Voorbeeld.

De sauna is voor mij een hele goede manier om in mijn lichaam te komen. Ook de laatste keer was heel fijn. Maar ineens was het op. Ik stortte in één klap compleet in en wilde alleen nog maar zo snel mogelijk naar huis. Ik maakte me ook zorgen voor de lange busreis, en het overstappen, want dit was de eerste keer dat ik nadat ik mijn auto had weggedaan.

De kleedkamer is klein en het was druk. Nergens een plaats op een bank vrij. Ik zie een compleet aangeklede meneer op een bankje zitten, kennelijk wachtend op zijn vrouw die nog bezig was. Ik ben voor hem gaan staan, en ik heb gezegd: “ik wil deze plek graag, want ik moet me nog aankleden.” En mijn verontwaardiging over hoe iemand het niet zelf snapt en even ruimte maakt heeft ongetwijfeld doorgeklonken in mijn stem. Mijn oude ik had zoiets gezegd als “als het niet héél vervelend is, zou ik graag gebruik willen maken van deze plek” of ik had niet gezegd, en gewacht.

Halverwege het aankleden ontdekte ik dat mijn handdoek nog ergens in de sauna hing. Half aangekleed ging ik die halen. Toen ik terugkwam, waren er drie vrouwen binnengekomen (voor de avond sauna). Ze namen veel ruimte in, waaronder ook het bankje waarop ik nog bezig was. Weer heb ik daar iets van gezegd. Toen ik wilde controleren of mijn kastje leeg was, zag ik dat deze al bezet was door één van de andere vrouwen. Ik zei daar iets van.
“Het was gewoon leeg hoor!”, zei de vrouw, op een ‘waar doe je zo moeilijk over?’ toon.

Ik brak. Het mag wel leeg zijn geweest, maar totdat ik zélf gekeken heb, en beslist heb dat ik klaar ben met het kastje is het míjn kastje! Ik heb mijn aankleedritueel niet af kunnen maken, en dat onaffe blijft in mijn lijf hangen. Er blijft het gevoel “dat ik het gas aan heb laten staan.” Ik brak. Ik pakte snel al mijn spullen bij elkaar en ben naar buiten gestormd, en ik heb heel fout en passief agressief hardop iets gemopperd over mensen die teveel ruimte innemen. Eén van de vrouwen kwam me achterna omdat ik mijn muts en handschoenen had laten liggen. Ik geloof dat ik nog een “dankjewel” heb gemompeld. (Maar dus niet zo hartelijk als ik dat altijd doe wanneer mensen mij redden van mijn eigen chaos)

Buiten gekomen bleek dat ik de bus gemist had.

 

Mijn mij

“The greatest trick the devil ever pulled was to convince the world he didn’t exist.”

Uit de film “The usual suspects”

Dat is hoe mijn hoofd werkt.

Dat is hoe ik mijn vrouw zijn voor mezelf verstopte.

En nu ontdek ik een nieuwe laag.

Ik heb me mijn hele leven aan van alles aangepast, en ik had niet door dat ik mij mijn hele leven aan van alles aanpastte.

Ik las deze tweet, en ik dacht automatisch: “Ha! ik trek me al jaren niks aan van wat hoort!”

En dat is precies hoe ik mezelf wijs maakte dat ik me niet aan pas.

Het klopt. Ik deed nooit mee met wat tegen mijn principes in ging. Mijn aanpassen bestond vooral uit mezelf onzichtbaar maken.

En heel langzamerhand ontmoette ik mensen die wel bij me pasten, en liet ik steeds meer van mezelf zien. 

Maar ik was nooit mezelf. Ik had gewoon mensen op gezocht die ik bewonderde, en die overeenkwamen met waar ik in geloofde. Heel veel van mezelf mocht er nu zijn. Maar nog steeds was er de gatekeeper die goed in de gaten hield wat wel en wat niet kon.

Dat mechanisme zit zo stevig op zijn plaats dat ik deze laatste maanden schrik van mezelf.

https://twitter.com/emmaspreekt/status/1209821590344622081?s=09

Ik weet niet wie ik ben.

Ik heb dat nooit geweten.

Ik wist alleen twee dingen:

  • zorgt wat ik doe dat ik verstoten word uit een groep waar ik graag bij hoor
  • druist het niet al te veel in tegen wat ik geloof

Maar nooit was de overweging: “Past dit echt bij mij?” 

Want er was geen mij.

Ik mag in 2020 mijn mij gaan vinden. En ik vind dat doodeng,

het gaat over

Het gaat over,
al kun je dat nu niet voelen.
Het gaat over.

Het gaat over,
ook als je het niet geloven kunt.
Het gaat over.

Het gaat over,
zelfs als dat
je geen donder meer kan schelen
omdat je alleen maar wil
dat het nu stopt.
Ook dan gaat het over.

Hou vol.
Het is het dapperste
dat je ooit zal doen.

 

zo moe

Toch een bericht.

Want ik wil dit uitschreeuwen naar de wereld.

Ik ben zó vreselijk moe.

Moe van het ontwarren van de logica in een wereld die geen logica kent.

Moe van het praten en verstaan in een taal die vreemd voor me is.

Moe van het zien van alles dat niet gezien mag worden.

Moe van het rekening houden met mensen die geen rekening kunnen houden met mensen.

Moe van het voor de zekerheid ook maar rekening houden met alle andere mensen.

Moe van het doen of dat alles de gewoonste zaak van de wereld is.

Ik 

ben

op.

 

 

En ik moet zo huilen als ik hier in lees.

 

 

Winterstop

Het is nog herfst, ik weet het.

Het was een mooi idee, dat elke dag bloggen. Maar dat was wat het was, een idee. Ik wil mezelf loszingen van mijn ideeën. Ik wil stoppen met mezelf verklaren. Ik doe dat toch wel, in mijn boek, maar ook daar schrap ik steeds meer mijn verklarende teksten.

Laat ik maar eens een tijd mezelf verklaren in wat ik doe, elke dag, zonder er over te schrijven. Gewoon zijn, ook al voelt dat zijn op dit moment nogal grijs.

Loslaten, steeds meer loslaten.

Ook dit.

Er komt wel weer een tijd van vastpakken.

En  in de lente is er mijn boek.

zwart wit

Ik besef steeds meer hoe ik heel erg zwart/wit ben. Hoe ik een alles of nietser ben. Dat ik me vast bijt in dingen, of juist alles los laat. Hoe alles voor mij het liefst in één keer goed moet.

Dat is natuurlijk niet handig.

Dus dat moet radicaal anders.

Het podium is mijn thuis

 

 

Altijd vind ik mezelf maar een aandachttrekker, als ik zo nodig weer eens op een podium moet.

Altijd, behalve op het moment dat ik op het podium aandacht sta te trekken.

Zodra ik een podium op loop, of zelfs als ik in de coulissen ben, voel ik het. Hier gaat mijn hart van kloppen. Dit is waar ik gemaakt voor ben.

Mijn criticus wil vele slagen om armen. Die wil op zijn minst de mogelijkheid onderzoeken of dat podium compensatie is voor al die jaren onzichtbaarheid. Ze denkt dat, als ik eenmaal klaar ben met therapie, dat ik dan iets serieus ga doen. Zoiets. En als ik dan zeg dat ik dit als kind al wilde, zegt ze: “maar toen was je al onzichtbaar.”

Laat haar maar even. Intussen genoot ik, zaterdag, toen ik de opening van de T(ransgender)-dag in Antwerpen mocht doen, in een hele mooie zaal. En het publiek was onder de indruk.

 

het was schitterend, ontwapenend, kwetsbaar en juist daarom heel sterk.

 

Eerlijk is eerlijk, ik had beloofd me niet meer te bemoeien met wat het universum voor mij in petto heeft (zie eerste gedicht op deze pagina), maar god, geef me meer zalen met publiek om er echt goed in te kunnen worden. Talent heb ik wel, het ambacht mag groeien.