Waarom ben ik brutaal als ik een leraar aangeef dat ik wil dat hij beter les geeft?

Eén van mijn grote inspirators. Natka (niet haar echte naam) kwam ik tegen toen ik haar een anti-spijble training moest geven. Probleem was, zíj was niet degene die iets te leren had. Ik laat haar even aan het woord.

 

Verwacht geen verhaal, ik doe niet aan verhalen. Maar nu ik je toch spreek heb ik wel wat vragen voor je.

Nee, ik moet eerlijk zijn. Het zijn geen vragen. Ik begin wel met vragen, maar die zijn een aanloop op mijn opmerkingen, en die opmerkingen zijn een aanloop op regelrechte kritiek.

Dat je het even weet.

En dat is ook meteen precies wat ik bedoel.

Waarom zegt helemaal niemand wat hij of zij bedoelt?

Waarom nemen we, én zeggen we, de dingen niet wat vaker letterlijk?

Waarom krijgt alles een lading mee?

Waarom heeft dezelfde tekst door A uitgesproken een andere betekenis, als hij uitgesproken wordt door B?

Waarom ben ik brutaal als ik een leraar aangeef dat ik wil dat hij beter les geeft? Waarom gaat dan opeens alle aandacht naar mij? En waarom worden de dingen die ik aan geef beschouwd als stof dat onder het tapijt moet geschoven? (En dan vragen ze zich af, waarom iedereen toch steeds over dat tapijt struikelt!)

Hoe ze dat doen? Nou, ze hebben twee manieren:

De eerste manier is dat de leraar, meestal met behulp van schoolleiding, ‘uitlegt’ dat ik het niet zo handig heb aangepakt.

De tweede manier is dat ie zegt: “Wat ben ik blij dat je naar me toe gekomen bent, om te vertellen dat je moeite hebt met mij vak!”
Hallo! Ik heb geen moeite met je vak, en zélfs dan, . . . nee, juist dan . . . waar het me nu om gaat is dat ik moeite heb met jouw manier van lesgeven, ja!

Ik kreeg een anti spijble training. Best een leuke trainer hoor, maar waarom moet ík een training? Waarom moeten ze ons handvatten geven zodat we kunnen overleven in een systeem dat niet deugt? Is dat niet een beetje de omgekeerde wereld?

Ik heb het etiket puber, en het etiket lastig, en dat schijnt dus voldoende te zijn om alles wat ik zeg met schouderophalen af te doen.

Alles wat ik doe om daar aan te ontsnappen, wordt alleen maar gebruikt om mijn etiketten nog steviger vast te zetten.

En ik ben niet de enige.

Meningen, ideeën, gevoelens, ze komen tegenwoordig in gezinsverpakking. Als je er eentje kiest zit je meteen aan een heleboel andere vast. En het liefst voor altijd. Want dat maakt het overzichtelijk.

Ik heb dus toch een vraag aan je, een verzoek.

Als je mij tegen komt, luister alsjeblieft naar wat ik zeg. En als je dat wat te zwart/wit vindt, prima! Dan praten we verder, stel een vraag, laat mij alsjeblieft mijn eigen kleurplaten inkleuren.

En mij niet alleen.

Neem iedereen eens serieus.

Je leerlingen, je medewerkers, je kinderen, je patiënten, je . . . (vul zelf maar in, elk willekeurig woord dat maakt dat je de mens achter dat woord niet meer kunt zien)

Dank je.

De coach en de engel

Ik werkte op het UWV werkplein, en kreeg een bijzondere klant.

Een man in gescheurde, vieze kleren. Z’n hopeloos geval.

Ik begon zoals ik bij elke klant begon. Ik vroeg wie hij was en wat hij wilde.

Hij vertelde dat hij een engel was.

‘Ik ben een engel met een speciale opdracht van God. Ik ben onderweg mijn vleugels kwijtgeraakt. En toen ben ik gevallen en heb mijn kleren gescheurd. Ik ben een groot deel van mijn geheugen kwijt, en ik weet mijn opdracht niet meer. Maar het ergste van alles is dat ik zichtbaar ben.’

Help, dacht ik, maar ik besloot nog even toch even door te vragen:

‘waarom is het zo erg dat je zichtbaar bent?’

‘Nou, als ik onzichtbaar ben, zien ze niet wat ik niet ben’.

Ik deed nog even moeite om dat te ontrafelen, maar besloot dat ik daar niks mee op schoot.

Ik moest een beroep in het systeem zetten, dus vroeg ik naar wat wilde en kon. Het enige dat ik er uit kreeg is dat hij een reddende engel wilde zijn. En dat zijn enige probleem is dat hij zijn opdracht is vergeten.

Of ik hem daarmee wilde helpen.

De komende afspraken met deze man waren een verzoeking. Ik kon hem met de beste wil van de wereld niet overtuigen dat hij zich eerst eens moest opknappen en dat hij dan maar eens een cursus werk zoeken met social media moest volgen. Hij had al die tijd naar mijn computer gekeken alsof hij er nooit een had gezien.

Hij bleef er bij dat hij anderen wilde helpen.

Zucht. Hij kon zichzelf niet eens helpen.

Na vele gesprekken gebeurde het. Misschien was het laat en was ik moe. Misschien is dat de verklaring.

Ten einde raad vroeg ik nog eens: wie ben je nu echt? De man vroeg: “Wil je dat echt weten?” Ja, zei ik. En op dat moment meende ik het ook.

Toen drong het pas langzaam tot me door. Hij had het al die tijd gezegd. Misschien was hij wel écht een. . .

Ik keek nog eens naar de man. Hij glimlachte naar mij en werd langzaam maar zeker doorzichtig. De glimlach verdween als laatste, tenminste die glimlach was het laatste wat ik me herinnerde. Hij zei nog: “dankjewel”, en was verdwenen.

In de hemel in het paradijs, kwam de engel weer terug. Zijn vleugels waren ook weer heel. Maar nog steeds wist hij niet wat zijn opdracht was. Dat was dus het eerste wat hij vroeg. Het antwoord was: “Je opdracht was om iemand te leren om in anderen te geloven.”

 

Dit schreef ik in 1998. Het UWV-werkplein heette toen nog arbeidsbureau.  (en nee social media bestond nog niet. een cursus “Word”  was toen het modewoord, en de sleutel tot alle banen.)