Ik had een hele goede week. Heel erg veel gave en ontroerende dingen gedaan. En ook mijn rustdag was oké.
Maar nu is hij er weer, mijn donkere diepte, mijn grauwsluier.
Op deze momenten denk ik dat het oké zou zijn als alles afgelopen is. Ik heb mooie dingen meegemaakt. Ik heb me vrouw kunnen voelen. Misschien is dat wel gewoon genoeg. Wat ik de wereld te bieden heb zijn mijn woorden, en die staan er al. Ik herhaal mezelf als ik schrijf, dus ook dat is genoeg. Ik heb vier fantastische kinderen die de wereld mooier maken door wie ze zijn. Is dat genoeg? Mag ik vertrekken? Of is mijn schuld nog niet ingelost, en heb ik nog te blijven hier.
In zo’n bui hoop ik dat mensen met liefde aan me terug denken. Vorige week besefte ik iets over die beelden die ik maak van mensen aan mijn graf. Kennelijk kan ik die liefde alleen toe laten in een situatie waar ik er zelf niet meer ben. Ik kan met mijn hoofd wel bedenken dat dat grote onzin is. Ik kan warm en blij worden als iemand mooie dingen tegen me zegt, maar kennelijk is er in mij een groot onvermogen om dat te laten plakken. Ik zit mezelf daar vreselijk in de weg. Er zit zo’n oerdiepe “ik verdien het niet”. Ik hoop dat ik die op kan ruimen met therapie.
Wees niet ongerust, ik doe een gekke dingen. Wat ik doe is mezelf terugtrekken. Social media uitzetten. Omdat ik de aandacht niet verdien, maar ook omdat ik vreselijke dingen lees over de wereld, en ten derde omdat ik in zo’n bui het geluk van anderen niet goed aan kan. En daar voel ik mezelf dan weer vreselijk slecht over.
Ik kom hier altijd weer uit. Ik heb erger gekend. Nu ben ik nog goed genoeg om dit te schrijven, mijn link naar de wereld op een kier zetten.
Maar ik doe dat in het geniep. Zoals dit blog, dat niet gelezen wordt als ik het niet op social media aankondig. Als ik in de hevigheid van zo’n bui zit verdien ik het niet om aandacht te vragen. Zelfs niet in het app groepje dat ik speciaal voor deze buien heb aangemaakt, want ik moet het niet te bont maken daar. Dus zend ik verborgen signalen, want ik wil gevonden worden. Het is gewoon ouderwets verstoppertje. Het ultieme geluk daarvan was dat ik me héél goed verstopte, maar dat ze tóch zo veel moeite wilden doen om me te vinden. Als ik me té goed verstopt had, en ik hoorde “uitkomen!”, dan was dat eigenlijk een teleurstelling, en ik wilde iedereen mee nemen naar mijn plekje. “Kijk dan, hier zat ik”. En de boodschap was niet: “goede plek hè?” de boodschap was “waarom heb je daar niet gekeken, waarom ben je niet net iets verder gegaan?” Want ik wilde weten dat ik de moeite waard was om naar te zoeken, juist als dat extra moeite kost.
Ik mag niet om hulp vragen. Ik moet gevonden worden, en zelfs dan zal ik eerst zeggen dat er niks aan de hand is. De ultieme aandachttrekkerij, waarmee ik een nieuwe laag “wat ben ik slecht” om mezelf aanleg.
Ik wéét dit allemaal zó goed. Ik kan mezelf perfect analyseren, en het helpt me geen fuck. Ik hoop zo dat mijn therapeut slim genoeg is, straks. En wat duurt straks nog vreselijk lang.
Later, als ik weer rustiger ben, zal ik durven aankloppen, als het niet meer nodig is. Beschaamd zal ik dan misschien dit laten zien. Wat een kutmechanisme is dit. Ik vecht met de neiging om alles weer weg te halen, maar ik laat het staan. Ik ben vast niet de enige die het zo doet. En wat ik hiermee kan bereiken is dat dierbaren, van mensen die dit soort buien hebben, dit spel van verstoppertje misschien een beetje snappen.
Maar ik heb ook mijn ‘interne fan’ , de stem die me kan koesteren. Zij haalt, met erg veel geduld, mij altijd weer uit deze buien. Ze weet dat ze me niet kan haasten, en ze weet me altijd weer te verleiden. Ik vertrouw op haar. Het is nu 11 uur. Ergens vandaag trekt ze me weer vlot, en kan ik het leven en de liefde weer voelen stromen.
Mijn motto in deze buien: “Het is kut, het komt goed!