engelen

Mooie wandeling in de laatste warmte. Het mooie weer van de afgelopen dagen zal vandaag omslaan.  Vanmorgen al wolken, maar als ik de deur uit stap er is nog even zon.
Mijn berg over, naar het westen, in de lengte en helemaal boven blijven totdat het niet meer mogelijk is omdat de A50 hem genadeloos doormidden snijdt. 
Onderdoor de A50 weer omhoog de Noordberg op, en nog één keer door de uiterwaarden bij Renkum om mijn meidoorns te zien, te voelen maar vooral om ze te ruiken.

Ik ga even zitten en doe mijn ogen dicht. Het voelt zomers, maar dan met die heerlijke geur en de herrie van vogeltjes die je alleen in de lente hebt.

Als ik terug wandel pakken wolken zich samen.

Ik heb deze wandeling mijn voelen helemaal opengezet, ik wandel steeds vaker met mijn hele lijf.

Alles mocht er zijn,

de verpletterende schoonheid van mijn berg,

ik zal altijd woorden blijven zoeken om de schoonheid van mijn berg, mijn  toverberg, te beschrijven, en ze zullen altijd tekort schieten,

en de bergen verdriet binnenin.

Terug, thuis op de bank, in mijn hoekje onder mijn deken, kijkend naar mijn bomen.

Zo zacht als nu de regen valt.

Ik wieg mezelf, ik wrijf en aai en neurie mijn eigen valse mantra’s. Er trekt een kudde van gevoelens door mijn lijf.

Ik voel verdriet dat even heftig is als in mijn meest depressieve buien, maar nu voel ik ook mijn koesterende aanwezigheid, die me aait, en zegt: “Het is goed.”

Buiten is het steeds donkerder. Het heeft iets zomerachtigs, iets knus, deze regen met zoveel groen.

En dan zie ik het, een engel. Buiten op mijn balkon.

Vorig jaar was ik verrast door de tweede bloei van mijn eenjarige plant in mijn balkonbak. Dit jaar was hij echt verpieterd. Ik wil de bak opnieuw inrichten, maar ik mijd voorlopig de tuincentra dus ik liet de plant de plant. Ik gaf hem wel keurig water.

En zie

Puzzel

“Het lijkt wel of je een hele grote puzzel aan het leggen bent, als ik je blogs lees” schreef een vriendin.

Soms voelt dat zo. Het probleem is, ik heb een stapel met stukjes. Ik heb geen doos, geen voorbeeld en ik weet niet eens hoeveel stukjes mijn puzzel is. Ik heb geen kantjes en hoekjes, en ik heb het vermoeden dat er in die stapel stukjes zitten van veel meer puzzels.

Ik voel me soms nogal verloren met mijn gepuzzel. Ik leg mooie stukjes, maar waar horen ze bij?

Ik had donderdag mijn intake voor een diagnose traject. Ik had daar naar uitgekeken maar nu het zo ver is vraag ik me af of ik niet te hoge verwachtingen had van dat traject. Ik had gehoopt dat zij de rechte stukjes hadden, dat ze me zouden vertellen hoe groot de puzzel is, en dat ze een flink deel van de stapel zouden weghalen omdat die stukjes niet bij mijn puzzel horen.

En nu vraag ik me af of dat wel gaat gebeuren. Ik begin het vermoeden te krijgen dat ik een levenlang blijf puzzelen zonder ooit het resultaat te weten, eenvoudigweg omdat er geen resultaat is. Dat wat ik al puzzelende aan elkaar leg en er leuk uit ziet, dat is het.

En dan kom ik op een andere vriendin die me jaren geleden al zei dat het leven zo was. Dat je alleen maar hoefde te improviseren en dat het leven daardoor juist simpeler werd, nou ja, niet simpeler maar wel leuker.

Ik snapte dat. ik dacht zelfs dat het wat voor mij was.

Maar intussen heb ik stukjes van mijn puzzel gelegd en naar het plaatje gekeken. En uit dat plaatje blijkt dat ik helemaal niet zo van improviseren houd als ik dacht. Ik houd van voorspelbaar. 

Ik zou je een jaar geleden voor gek hebben verklaard als je dat over mij gezegd zou hebben. Ik vind voorspelbaar dodelijk saai.

En toch houd ik van voorspelbaar. Ik ben altijd op zoek naar de intrinsieke logica van dingen en processen en mensen. En daar bouw ik een verhaal omheen, een verhaal waar ik de wereld mee kan snappen. En als dingen dan niet meer kloppen met mijn verhaal raakt ik van slag.

Wat ik wél hoop te achterhalen in dat diagnose traject is: Heeft die manier van de wereld snappen te maken met de manier waarop mijn brein werkt, of is het een aangeleerd overlevingsmechanisme? En misschien is het wel beiden. Die puzzel wil ik nog wel leggen.

En dan snap ik dat ik me met de rest van al die stukjes maar moet over geven aan het freestyle puzzelen. Ik wil dat best proberen, maar ik ben daar, anders dan ik ooit dacht, dus helemaal niet goed in.

 

Wat ik intuïtief nu al weet:
Die puzzel waar ik aan leg, is de puzzel waar wij allemaal mee bezig zijn. Het is een heel kleurrijk schitterend geheel dat nooit af is, en steeds in beweging is. Die puzzel heet leven en heeft geen doos, geen voorbeeld, geen kantjes of hoekjes en oneindig veel stukjes.

Ziekenhuis Rijnstate

Ik fietste naar Rijnstate

en ik heb wel honderd keer 

geroepen, gefluisterd, gezongen

God, wat ben je mooi!

Want god wat was ze mooi,

de lente, het glooiende groen.

Met het zwoegen omhoog

langs de Schelmseweg

omcirkel ik Mariëndaal.

Oh landgoed in de diepte.

Dan via de Jacob Marislaan,

schilder van het Hollands licht

Door de Gulden Bodem

met zijn mooie chique huizen.

De Van Heemstralaan

denderend naar beneden.

Tussendoor twee grootse parken.

Groen in jacquet en hoepelrok.

En ik, kind uit een klein dorp

voel me nog steeds als in een grote film.

Midden in Arnhem en zo groen zo groen

tot om de hoek mijn bestemming.

Huidkanker is het, maar niet zo erg.

Het kan worden weggesneden.

Op de terugweg kocht ik troost.

Maar de fietstocht zelf was balsem voor mijn ziel.

verbond

Vandaag beloof ik mij eeuwige trouw.

Ik ben vanaf nu mijn eigen vrouw.

Het eeuwig zoeken heb ik gestaakt.

Ik vond wat nooit was kwijtgeraakt.

 

 

 

 

 

 

 

 

De Duizendmetertranen

Mijn drie dochters zaten op atletiek, en ik ben er actief geweest als jury coördinator en zelfs een tijdje als trainerscoördinator. Ik heb dus wat rondgelopen op de velden.

Ik leerde er over het 1000 meter hoestje en de 1000 meter tranen.

Dat hoestje, dat komt door het overmatig hijgen ken ik inmiddels als hellinghoestje bij het fietsen tegen mijn berg op. Dat kan wel een dag blijven hangen. Lastig in Corona-tijden.

Maar ik wil het hebben over de duizendmetertranen.

Ik zag ze elke keer weer bij wedstrijden op dit onderdeel. Kinderen die doodmoe in de armen van hun ouders vallen en in tranen uitbarsten. Die tranen hebben helemaal niets te maken met verdriet  of vreugde over de geleverde prestatie.

Eén van de juryleden, zelf hardloper legde het me uit. Het is pure uitputting. Die 1000 meter is een venijnige afstand. Het zit precies tussen de korte en de lange afstand in. Bij de korte afstand, de sprint, geef je gewoon meteen alles wat je hebt. Op de lange afstand spaar je je energie om wat over te houden voor de eindsprint. Maar op de 1000 meter moet je eigenlijk meteen voluit, je kunt niet rustig beginnen. Je moet dat heel veel langer volhouden dan op de korte afstand, en dan moet je óók nog die sprint. Doseren is vreselijk moeilijk en je loopt jezelf  helemaal leeg. Veel kinderen storten na de finish echt in. Hun benen houden het niet meer, hun hele lijf is op, en het lichaam huilt alle spanning er uit.

Een indrukwekkend beeld dat me bijgebleven is, een beeld dat goed beschrijft hoe ik me al een jaar voel.

Ik heb mijn leven gelopen als een 1000 meter. Ik heb niet gedoseerd, ik heb van vanaf het begin alles gegeven, en vorig jaar trok ik ook nog even dat sprintje.

Niet dat ik zo’n workaholic was, ik ben er vaak genoeg tussenuit geweest. Periodes van werkeloosheid en burn-outs. Maar altijd heb ik de druk gevoeld te moeten voldoen aan eisen van normaliteit. Nooit heb ik mezelf gegund anders te zijn. Altijd moest ik net normaal genoeg zijn om niet op te vallen. Daar ben ik vorig jaar pas mee gestopt. Ik ben nu eindelijk over de finishlijn. Ik trek me van niets of niemand meer iets aan. Maar ik ben heel erg moe van de race. Ik huil al maanden mijn duizendmetertranen.

Ik ben doodop

zó verschrikkelijk moe

het helpt ook niet dat ik intussen mijn voelen heb aangezet

ik kan gewoon even niet meer

mag ik nu ook die armen die me opvangen?

 

NASCHRIFT

En daar zijn de armen die me opvangen

Weet je nog dat ik zo heerlijk weg wilde kruipen in die boekjes over de seizoenen? Dat schreef ik hier.

Ik had inmiddels ook het verzameld werk van De la Mare gevonden bij De Slegte in Antwerpen. Die boekjes duren nog even en ook dat verzamelde werk verwachtte ik nog niet. Ik hoopte op zaterdag en keek verwachtingsvol naar de Track and Trace. Nog niet onderweg. Geeft niet. Ik was op en neer geweest naar het ziekenhuis in Arnhem (niet zo heel leuk nieuws but I’ll live) en had mezelf getrakteerd op een tompouce. Die post is druk bezig met moederdag, dacht ik en dat mag allemaal eerst, ik kan wel wachten. Ik troost mezelf wel vandaag, met een heerlijke zelfgemaakte pizza. En precies op dat moment ging de bel. De postbode, met het verzamelde werk van Walter de la Mare.

En dat is nóg een wonder. Ik heb thuis heel vaak mijn CI’s uit. Dan hoor ik geen bel. Vandaag had ik besloten ze in te houden omdat ik de hele dag lieve dingen tegen mezelf zeg, hardop, en die wil ik horen.

Het gedicht waar het me in eerste instantie om ging

 

 

 

Ik kruip vandaag heerlijk weg met de ouderwetse gedichten van Walter de la Mare. Ik ga genieten van het maken én eten van mijn pizza. Ik mag er een glas rosé bij en ik geniet ook nog even na van mijn fietstocht naar het ziekenhuis (zó mooi, langs park Mariëndaal, tussen parken Zijpendaal en Sonsbeek door)

Ik ben gezegend. Someone’s watching over me. En weet je wat? Dat overkomt me steeds op het moment dat ik de beslissing neem om over mezelf te waken.

Onthoud je dat, lieve Emma ?!

 

 

 

 

en weer vallen

In een droom vastzitten, een droom die niet goed is, een droom waar ik uit moet, zo snel mogelijk, want ik voel dat er iets aan de hand is. Er is meer niet oké, het is niet alleen de droom. Ik worstel om de maalstroom stop te zetten, alle kracht heb ik ervoor nodig. Het lukt, en dan is er weer bewustzijn, kan ik de staat opmaken.

Waar ben ik? Ik lig op de vloer in de huiskamer, in mijn ooghoek zie ik de bank waar ik op weg naartoe was. Mooi, ik weet weet wat ik ging doen. Hoe kom ik hier dan? Ook dat weet ik weer. Ik had zo’n duizeling die je hebt als je te snel opstaat. Het is midden in de nacht weet ik, in bed had ik een gedicht gemaakt en omdat ik dat niet wilde vergeten was ik naar de bank gelopen waar mijn laptop ligt. Check!

En dan pas voel ik de pijn. Ai! dit is niet zomaar een val, het doet hevig pijn. Mijn oogkas klopt en een tand door de lip is een eufumisme voor de diepe snee in mijn lippen.

Eerst dat gedicht. Dat weet ik gelukkig nog.

Als dat is opgeschreven terug naar bed. En er weer uit. Aspirine en een coldpack (zelfgemaakt van een plastic zakje water ooit) op mijn wang. En dan hopen dat ik in slaap val. Niet alleen de pijn houdt me wakker, maar vooral de manier waarop ik wakker werd op de vloer. Verontrustend, maar als herinnering angstaanjagend. 

Gelukkig val ik in slaap en is de pijn de volgende ochtend een beetje gezakt.

Het plasje opgedroogd bloed dat ik de volgend ochtend vind onder de stevige bureaustoel (daar ben ik dus met mijn hoofd tegenaan gevallen) is ook creepy.

Nu, een hele dag later komt de bloeduitstorting pas. Mijn wang is nog dik en mijn lip nog gespleten. Die lach waarvan mensen zeiden dat ie zo stralend is, is nu scheef.

Ik heb gisteren genoeg water gedronken en ook vandaag staat de fles water klaar. Het was ook niet zo heel slim om streng te zijn met 8/16 intermittend vasten, veel wandelen en dan slordig te zijn met genoeg water drinken. 

 

 

 

 

 

 

 

 

de oude buurvrouw

Onze huizen stonden

heel ver uit elkaar

dat is waarom we haar zo weinig zagen

en nooit spraken

ook omdat ze oud was en deftig

onze buurvrouw

en wij voor haar waarschijnlijk

twee ruige jongens waren

of had ze gezien dat mij dat ruige niet zo goed af ging?

hoe dan ook, ze sprak

jullie zijn pas jarig geweest 

en ik heb helemaal geen kaart gestuurd

ze stuurde nooit een kaart

zeg eens wat je hebben wilt?

ik wist nog wel het een en ander

maar mijn broer snoerde mij de mond

nee dank u

dat u aan ons gedacht heeft is al heel erg lief

ik kreeg een standje van hem later

zag ik dan niet

dat ze alleen maar beleefd wilde zijn

ik snapte het niet

maar leerde toen 

dat niets is wat het lijkt

Lente

Het zal nooit meer zo zijn als nu

Het groen nooit meer zo groen

het wit nooit meer zo wit

de geur nooit meer zo geurig

de plotselinge warmte van de zon

nooit meer voor het eerst

de belofte, ingelost of niet,

nooit meer een belofte

ik kan het weten want

het is elk jaar

nog zo geweest