De Kleine Emma, een verhaaltje

“Emma, let nauw eens op!”

De Juf zei dat wel honderd keer per dag. Nou ja, niet precies honderd natuurlijk, het kwam eerlijk gezegd niet eens in de buurt van honderd. Emma had het een keer geteld, en was tot dertien gekomen. Maar dat wat was heel veel, zeker als je besefte dat ze het bijna nooit tegen andere kinderen zei. Emma had geleerd dat je mocht liegen als je het “overdrijven” noemde. Haar moeder deed dat ook vaak, en honderd was een mooi getal. Dus vertelde ze het zo aan haar moeder toen ze klaagde over haar juf.

“Maar jij bent ook heel snel afgeleid!” had haar moeder gezegd.

“Moeders horen geen partij te kiezen voor leraren als hun kinderen over ze klagen!” ze Emma.

“Maar het is toch gewoon waar?”

Dat moest Emma toegeven, het was wel gewoon waar. Er was ook zo veel te zien en te ontdekken in de klas. Er hing zoveel aan de muur bijvoorbeeld. Emma was deze week bezig om te tellen hoeveel daarvan gewoon versiering was en hoeveel bedoeld was om te leren. Ze wilde weten waar het meeste van was. Verhoudingen en procenten, heette dat. Ze hadden dat op school nog lang niet gehad, maar Emma had dat van haar grotere broer geleerd die daar thuis over vertelde, en het wel aan haar wilde uitleggen.

Emma vond dat een leuke klas meer dan de helft, dus meer dan vijftig procent alleen maar voor het mooi moest zijn. Hoe hoger de klas, hoe saaier de muur. Ze was op 68% nuttig gekomen, het ging de verkeerde kant op. Ze had wel een moeilijke beslissing moeten nemen/ Blaten over geschiedenis en tekeningen en foto’s van dieren en planten waren bedoeld om van te leren, maar konden ook mooi zijn. Ze had besloten om alles met planten en dieren mee te tellen als mooi. Ze hield van planten en dieren.

En net toen ze bezig was om dat te bedenken had de juf haar weer bij de les geroepen. 

“Emma! Jet nou eens een keer op! De afspraak is dat iedereen alles weg legt, stil is en deze kant op kijkt als er instructie is. 

Emma had wel kunnen zeggen dat ze het toch al wist, maar ze had al geleerd dat juffen daar alleen maar bozer van werden. Deze juf was eigenlijk best lief, en Emma wilde ook best wel opletten.

 

En toen was er een keer een boswachter in de klas geweest en die vertelde hele mooie verhalen. De juf had de klas gevraagd om extra stil te zijn en goed op te letten. Dat wilde Emma graag. De boswachter had mooie verhalen en Emma wilde zich daar helemaal op concentreren. Dus toen de boswachter vertelde deed ze haar ogen dicht zodat er alleen nog maar de stem van de Boswachter was. Ze was helemaal in het verhaal van de boswachter die vertelde hoe hij een Reekalfje uit de strik had bevrijd terwijl de moeder een eindje verderop toekeek, toen ze opeens heel hard: “Emma!” hoorde.
Ze schrok heel hard, in haar gedachten zag de moeder Ree wegvluchten en het jong van schrik een verkeerde beweging maken waardoor het nog vaster in de strik raakte.

Ze deed haar ogen open en zag een boze juf naar haar kijken.

“Je had beloofd op te letten, en nu zit je weer te dromen!”

“Maar zo luister ik beter!” zei ze.

“Dat kan wel, maar het is niet leuk voor onze gast. Kijk nou maar gewoon deze kant op.

 

Emma stoomde van verontwaardigheid toen ze thuiskwam. 

“O lieverd”, had haar moeder gezegd: “Kom eens hier!” Haar moeder sloeg haar armen om haar heen en wiegde haar zachtjes.

“Ik snap je. Wat deed je goed je best, en wat jammer dat je juf het niet zag. Weet je, mensen willen kraag ogen zien als ze iets vertellen. Op die manier hebben ze het gevoel dat er beter naar ze geluisterd wordt, zelf als mensen helemaal niet luisteren.”

“Mag ik make up?” vroeg Emma.
“Hoe kom je daar nou opeens bij. En ik vind je ook nog een beetje jong.”

Toen fluisterde Emma haar moeder iets in het oor. Haar moeder moest lachen.

“Om te laten zien dat ik aan jou kant sta ga ik je dat leren.”

 

Een week later, vrijdagmiddag, het moment waarop juf altijd extra lang voorlas uit een gaaf boek, zat Emma heel stil met haar ogen dicht te luisteren. Het ging helemaal goed, Juf had niet door dat ze haar ogen dicht hat. En toen moest juf opeens midden in het verhaal heel hard lachen.

“O lieve Emma! Wat mooie gedaan! Ik had het eerst zelfs helemaal niet door!”

Emma wist dat ze betrapt was, maar kennelijk was de juf niet boos.

“Wat knap gedaan, het lijkt heel echt. Wil je het aan de anderen laten zien?”

Emma knikte en draaide zich naar de klas.

“Kijk eens, Emma heeft ogen getekend op haar oogleden.”

Emma hoorde een aantal kinderen “Woa!” zeggen. En toen ging de bel. Juf kwam naar Emma toe.

“Weet je, ik kan gewoon écht beter luisteren als ik mijn ogen dicht heb.” legde Emma uit.

“Ik geloof je, en van mij mag je je ogen dicht doen als je dat nodig hebt.”

Inclusie

Ik ga het over systemen hebben. Alles wat op een bepaalde manier georganiseerd wordt is een systeem. Zo hebben we het schoolsysteem. Maar ook onze zorg is een systeem, ons geld, onze sociale voorzieningen, ons recht, onze regering tec.

Geen enkel systeem is inclusief. Elk systeem is opgezet om de grootste gemene deler te bedienen. Dat is ook logisch, je kunt het niet zo inrichten dat het voor 100% voor iedereen werkt.

Het probleem is dat we wél doen alsof het systeem voor iedereen werkt. En dat betekent dat het de mensen die in en met het systeem werken ervan uitgaan dat er iets mis met je is als het systeem niet voor jou werkt.

Dat zou ik kraag anders willen.

Laten we bewust zijn dat het systeem niet iedereen bedient. Dat betekent dat je allert moet zijn op het moment dat er iets niet lekker loopt. De reflex moet dan niet meer zijn: “Dat licht aan het individu!” De reflex moet zijn: “Dat is logisch, want het systeem werkt niet goed voor iedereen.”

Op basis van die reflex kun je maatwerk regelen. Standaard, en niet pas als iemand een officiële stikker heeft (gegeven door van het systeem) die zegt dat hen recht heeft op maakwerk. Gewoon elke keer dat iets niet goed loopt: maatwerk. Vragen “wat heb je nodig zodat het wel werkt?”

Het systeem kan ook leren van alles wat niet werkt. Misschien is levert dat maatwerk wel iets op dat goed is voor iedereen in het systeem. Zo krijg je een mooi zelflerend systeem, juist dankzij iedereen die niet in dat systeem past.

Dit is waarom ik me erger aan all boeken die mensen in het systeem moeten leren om te gaan met mensen die niet in dat systeem passen. Het systeem wordt daardoor heilig verklaard en gezien als onveranderbaar. Waarom moeten mensen die niet passen leren omgaan met het systeem. Waarom zou het systeem niet kunnen leren om te gaan met mensen die niet bassen? Dat hoeft zoals ik eerde al zei niet door het systeem volledig kloppend te maken. Dat kan door als basishouding uit te gaan van het feit dat het dat niet is. En je dus voortdurend te blijven vragen aan iedereen: “Wat heb jen nodig?”

En het zou zo leuk zijn als er ook een een boek ging over wat het systeem kan leren over alles wat mis niet leer loopt voor mensen die niet in dat systeem passen.

Ik lees bijvoorbeeld over autisme, en dat mensen met autisme meer tijd nodig hebben om informatie te verwerken. Dat is geen ontwerpfout van de autist, dat is gewoon een andere strategie die andere dingen oplevert. Als je ruimte maakt voor die andere strategie, maak je ook ruimte voor wat doe strategie oplevert. Want dat is het grote nadeel van systemen zoals ze nu werken. We vernietigen creativiteit door uit te blijven gaan op het gemiddelde.

Samenvattend:

Maak maakwerk standaard als het systeem niet werkt.
Ga van dat maatwerk geen systeem maken, dat is de vrije ruimte.
Herzien het systeem om de zoveel tijd op basis van wat je leerde van het maatwerk.

 

 

Er is ook nog een politieke factor. Systemen worden ontworpen door de mensen die de macht hebben en zullen dus geneigd zijn die macht te bevoordelen. 

 

 

 

Coping mechanimsen loslaten

Ik maakte gisteren een filmpje over het loslaten van coping door mijn herseninfarct. Dat is een mooi thema waar ik meer over te zeggen heb, dus misschien toch ooit een boek.

 

Waarom komt dat thema nu pas, na 4,5 maand? Ik denk dat ik dat weet. Revalideren is terug halen wat verloren is én leren omgaan met wat er niet meer terug komt. Maar de eerste tijd, en voor mij was dat dus een half jaar, was mijn aandacht zó opgeslokt door het terugkrijgen dat er geen ruimte was voor wat niet terug komt.

 

Het is natuurlijk niet zo gek dat ik dat uitstelde. Ruimte maken voor wat niet terugkomt is confronterend. Dat is ruimte maken voor verdriet, voor acceptatie, voor rouw. Maar nu het zich toch aandoet, is er ook een mooie kant. Ook een deel van mijn niet meer effectieve coping is verdwenen. Ik was met dat terughalen ook weer bezig om die oude copimg weer opnieuw te installeren. Goed dus om nu even stil te staan. 

 

Het is voor een controlfreak vreemd om te merken dat je over heel basale dingen (zoals het juist schrijven van het woord bazaal) geen controle meer hebt. Ik ben nog steeds vaak in de war met tijden, ze zitten gewoon niet goed in mijn hoofd. En zo is er eindeloos veel dat niet meteen meer direct paraat is. 

 

Ik leer nu (gedwongen) om niet in paniek raken over wat ik niet in de hand heb. Wat nog belangrijker is: ik leer, als die paniek er wel is, om die niet langer te verbergen. Want dat is wat ik deed: in paniek zijn en niemand iets laten merken. Dat heeft bergen energie gekost. Het is fijn om dat ander te doen.

 

Ik ben nog steeds hard aan het werk om dingen terug te halen. Ik wil echt heel graag veel en veel betere en sneller leren lezen. Maar ik wil niet die oude coping mechanismen terug. En dat is opletten, want ik besef dat ik bijvoorbeeld meer vooruit kijk, naar wat ik nog niet kan, dan achteruit naar wat ik al wel kan. Ik word daar ongeduldig door. Dat ongeduld laat ik kraag achter me. Dus vanaf nu is er naast ruimte voor wat ik nog moet binnen halen, ook ruimte voor wat er (nog) niet is.





Hoe mijn hersenen werken

Door mijn herseninfarct ontdek ik hoe mijn hersenen werken. Het is alsof er een heleboel programma’s die ik had geïnstalleerd om te kunnen omgaan met deze vreemde wereld, gewist zijn. Ik ben zeg maar terug naar de fabrieks setting. 

De schade zit in het visuele deel van mijn hersenen, en ik besef nu pas goed wat het is om beelddenker te zijn. Alles wat ik geautomatiseerd heb is daar opgeslagen en ik kan er niet meer bij. Rekenen: de tafels, Taal: alle spellingsregels die niet logisch te redeneren zijn maar die je moet ‘weten’. Ik kom er nu pas achter dat ik rete dyslectisch ben. Daar heb ik nooit last van gehad. Ik heb dus kennelijk een complete database in mijn hoofd gebouw hoe woorden er uit horen te zien. Die kan ik nu niet meer raadplegen.

Op eenzelfde manier kom ik er nu achter dat mijn hersenen niet echt flexibel zijn. Ik zag net een filmpje van activisten die een taart in het gezicht van iemand, ik geloof de Britse koning, gooien, en ik heb me echt even afgevraagd waarom die man bleef staan voor de twee taart die hij vol in zijn gezicht kreeg. Ik raak van slag omdat mijn OV kaart geblokkeerd is. Ik kan het treinkaartje dat ik online bestelde niet terugvinden in mijn portemonnee, en als ik een kaartje moet kopen in de bus, zwaai ik hardnekkig met de betaal-app van mijn telefoon of de chip sensor in plaats van die voor de betaalpas.  Ik neem dingen veel te letterlijk. Ik ben dus niet flexibel. Mijn flexibiliteit was een programma dat ik, na jarenlang leren van mijn blunders, geprogrammeerd had. Ik kan eigenlijk helemaal niet zo goed omgaan met alle afspraken van deze maatschappij, ik checkte alles razendsnel met de database die ik opgebouwde over hoe het hoort.

Wat nog wel heel goed werkt is de originele manier waarop ik naar de wereld kijk. Ik maak nog steeds verhalen en mini filmpjes bij alles wat ik zie. Daar werkt mijn hoofd wél flexibel. Daar kan ik makkelijker dingen in onthouden. Mijn geheugen werkt beter voor alles wat niet nuttig is, maar gewoon alleen maar leuk. 

Hersen Invarct

Let op. Deze post staat barstens vol fouten. Ik kan ze niet allemaal zien, en de spellingscontrole haalt ze er niet allemaal uit. Er zijn zelfs woorden die ik zo vreselijk slecht spel dat de spellingcontrole niet snapt wat ik bedoel.

In Mei dit jaar (2022), kreeg ik een hartinfarct. Ik kon niet meer lezen. Ik herkende de letters niet en de cijfers ook niet. Ik heb alles opnieuw moeten leren en ben daar nu dus ruim 3 maanden mee bezig. Het gaat. Maar wel heel langzaam.

Ik heb soms ook nog woordfindingsproblemen (dit is zo’n woord dat mijn spellingscontrole dus niet snapt, en ik weet niet of het goed gespeld is).

Naar ik ben blij!

Want mijn taal is NIET stuk. Ik kan dan wel niet meer schrijven, ik kan nog steeds vertellen. Ik heb dat nu al twee keer gedaan en het gaat goed (zelfs in het Engels!). Daar ben ik blij me en daar ben ik trots op. Het kost me wel bergen energie.

Ik ben dus geen schrijver meer, maar wel verteller. En pleinwachter.

Er komt nog wel een boek van mij. Mijn pleinwachtverhalen ga ik bundelen. Ik weet al een uitgever, maar die is nog aan het opstarten. Dus nog even geduld.

Ik ben er nog. En ik kan nog mooie dingen maken.

Ik ben gelukkig.

 

Misschien ga ik ooit verhalen maken en vertellen over NAH en Dyslexie. Het blijkt namelijk dar ik altijd al dyslectisch was. Schijnbaar heb ik als kin een manier gevonden om daar geen last van te hebben. Die truck kan ik dus nog een keer doen. Dat is waar (naast blijnwachten) mijn meeste energie naar toe gaat.

 

Zie mijn YouTube voor fimpjes over mijn proces tot nu toe

https://www.youtube.com/channel/UCKQsggvefrrTf0_Dq_gRKVQ/videos

Ik ben mijn naam kwijt

(nog geen tekening)

Fenna en Wies zijn de dag erna helemaal naar Den Haag gereisd om op bezoek te komen, en het was zo fijn om ze bij me te hebben. Ze hielpen me met een paar basale dingen (mijn eigen naam raakte ik gelukkig niet meer kwijt), maar het was vooral fijn dat ze er was. Mijn kinderen hoeven alleen hun aanwezigheid te geven om me gelukkig te maken, Fenna’s en Wies’ aanwezigheid was een groot cadeau.

Ze schreven van alles voor me op. Als eerste mijn naam, en nog een paar praktische dingen. Toen ze weg waren ontdekte ik pas dat ik helemaal niet meer kon lezen.

Met heel veel moeite en koortsachtig zoekende vond ik op mijn telefoon de foto app  waar ik een filmpje me kon opnemen. Ik maakte een filmpje en poste dat op Twitter, dat ik intussen ook had gevonden. Ik ontdekte dat mijn handen meer wisten dan ik. Spiergeheugen, dat zou me later enorm helpen met schrijven en lezen.

Ik weet niet zoveel meer van die eerste twee dagen in Den Haag. Ik werd verzorgd, en dat was fijn want ik had geen besef van tijd, de klok zei me niets, maar zelfs als iemand me zei hoe laat het was, was dat een getal waar ik niks mee kon. Ik was uit de tijd gerukt. Met behulp van Fenna heb ik de afspraken afgezegd die ik hat. Ik zou vrijdag een verhaal hebben verteld bij Mezrab, een heerlijke plek in Amsterdam voor vertellers en muzikanten. Vertellen zou ik voorlopig wel kunnen vergeten. Ik besefte dat mijn hele leven nu stil lag. Ik was uit de tijd gegooid, er telde alleen maar het moment van nu. Dat grote nu waar ze van zeggen dat het het enige is dat telt, dat nu dat voor mij altijd weer wegvloog is alles waar mijn hoofd zich mee bezig wilde houden. Eindelijk lukte het me om daar te zijn. Zijn kostte al mijn energie, dus ik had ook geen enkele behoefte om me druk te maken over iets anders. Het was alsof mijn hoofd me een handje had geholpen, alsof het had gezecht:

“Lieverd, je was zo goed bezig met loslaten. Je transitie was een grote stap, en daarna heb je in therapie weer veel losgelaten. Je doet zo je best, maar je hebt nog steeds niet door wat echt loslaten is. Ik zal je laten zien wat echt loslaten is, en ik ontneem je dat waar jij je steeds weer in verliest: de woorden en vooral het geschreven woord.”

 

Ik werd zaterdag al  met een ambulance naar Rijnstate in Arnhem gebracht. Daar zou ik opknappen tot er een plek was in een revalidatiecentrum, want dat ik nog niet naar huis kon was inmiddels duidelijk.

Hoe het begon

(nog geen tekening)

Het is donderdag 26 mei 2022. Grappige genoeg is dat hemelvaartsdag, ik ging die dag ook ergens heen maar het voelde meer als een hel.

Ik deed wat ik het liefste doe, met mijn kinderen op pad. We zouden naar de expositie van Alphonse Mucha. Ik had daar als kind posters van gehad, aangestoken door mijn grote broer die het vak kunstgeschiedenis had, en steeds weer nieuw schilders meenam om verliefd op te worden. 

De dag begon vantastisch, de expo was mooi, het was gezellig, mooi weer, al was het een beetje fris. We zouden nog even winkelen en daarna nog naar het Omniversum. In een winkel met allerlei soorten zeep, gebeurde het. Ik voelde me wat draaierig.
“Lieverds, ik moet even zitten voor we verder gaan.” Zei ik.

Er werd een stoel gezocht. De kinderen waren ongerust. Nergens voor nodig, dacht ik nog. Ik weet niet wat ze aan me zagen maar Dion, mijn oudste, wilde mijn huisarts bellen. Ik pakte mijn telefoon om het telefoonnummer op te zoeken, me afvragend of ik de naam van mijn huisarts nog wel wist. Het bleek niet het enige dat ik niet meer wist. Mijn telefoon was een raadsel geworden. Ik zag apps, maar had geen idee meer welke app wat dee. Ik probeerde de namen te lezen maar dat lukte niet meer. Dion zag me modderen en belde direct 112. De Haag heeft een zieknhuis in het centrum, en de ambulance was er zeer snel. Fenna ging met mij mee, Wis kreeg aanwijzingen om me lopend te volgen (zo dichtbij was het dus), en Dion en zijn vriendin Bea gingen de auto halen en zouden dan ook naar het ziekenhuis komen.

 

Ik zat intussen maar in een nachtmerrie: Ik was mijn naam kwijt. Ik wist mijn oude naam nog: Jacob Jan, maar die paste niet meer bij wie ik nu was. Ik ben vrouw en ik had een vrouwennaam, maar welke? Dat ik wel mijn oude naam nog wist, maar niet de naam die nu bij me hoorde, voelde als vreselijk verraad. ik vroeg het Fenna. “Emma”, zei ze: “Je bent Emma.” Ik moest huilen. Fenna en Wies, die inderdaad heel snel ook in het ziekenhuis was, hebben die eerste dag eindeloos moeten zeggen dat ik Emma was, ik bleef het kwijtraken, het voelde als een speciale foltering uit de hel. Achteraf besef ik pas hoe mooi en bijzonder het was dan mijn jongste dochters me steeds weer geruststellen en vertelden dat ik Emma was. Hoeveel meer erkenning kun je van je naasten krijgen voor je transitie?

 

Er werd een scan gemaakt. Ik had een herseninfarct gehad. Het deel dat aangetast was, zorgde voor de visuele herkenning van letters en cijfers. Ik kon nog praten en ik kon nog verstaan, mijn taal was er nog. Ik was wel erg veel woorden kwijt. En later zou blijken dat alles wat ik geautomatiseerd had kwijt zou zijn. Of het was er nog, maar ik kon er niet meer bij.
“Je bent beelddenker”, zou mijn logopedist later zeggen: “Je hebt alles via beelden geautomatiseerd, en dat ik het stuk hersens dat geraakt is.”

 

Intussen waren Dion en Bea er ook. Ze bleven nog even bij me. Ze schreven mijn naam voor me op, en een aantal andere dingen. We wisten toen nog niet dat ik daar de eerste weken nog helemaal niets van zou kunne lezen. Ik was gerustgesteld voor zover dat kon. Dit was het, er zou niks ernstigs meer komen, ik was in goed handen. Ik zou me nu over moeten geven aan de zorg van het ziekenhuis. Ze zouden regelen dat ik zo snel mogelijk naar het ziekenhuis in Arnhem overgebracht zou worden. Nu was ik even hier. Het was allemaal goed. ik was doodmoe en wilde alleen maar slapen. De kinderen gingen naar huis.

Dit is het eerste deel van een serie, die je hier kunt volgen

Hockey

1974

Emma fietste naar de hockeyvelden. Het was bijna dezelfde route als naar school en ze had het een keer samen met haar grote broer gefietst. Maar nu dus voor het eerst alleen. Het werd al schemerig en dit laatste stuk was een kronkelig gravelpad naast een sloot, zonder straatverlichting. Ze zou op de terugweg om moeten rijden, door een wijk in Drachten die ze nog niet kende. Waarom had haar broer hier niet voor gewaarschuwd?

Ze werd vlak voor het hockeyveld ingehaald door jongens die een stuk ouder leken. Ze hadden veel lol met elkaar, het soort lol dat Emma’s pesters hadden. Ze hoopte dat ze niet in haar team zaten. Emma zette haar fiets weg, haalde haar gloednieuwe hockeystick uit de klem die haar vader voor haar geïnstalleerd had. Net zo een als haar broer. Emma keek op naar haar broer. Dat was de grote sportieve jongen die zo goed lag bij de meisjes. Misschien had ze daarom hockey gezegd toen haar ouders aandrongen dat hij op een sport moest. Een teamsport want dat was goed voor haar sociale vaardigheden.

 

Gelukkig herkende ze de trainer. Ze liep naar hem toe.
“Ga je maar snel omkleden. Jan Jacob is het toch? De anderen zijn al bijna klaar” De trainer wees naar de deur van de kleedkamers. Emma zei niks. Het was Jacob Jan, maar iedereen deed het fout, hoe vaak ze ook mensen verbeterde. Ze haatte die naam. En natuurlijk waren het wel die luidruchtige jongens die in haar team zaten. Ze kleedde zich om en trok haar nieuwe schoenen aan, met noppen. Die liepen zo onwennig dat ze struikelde toen ze de deur van de kleedkamer uitstapte, op weg naar het veld. Ze kon zich nog net staande houden aan de deur.
“Oeps!” zei ze.
“Oeps? Zei je nu oeps? Godverdomme, zeggen we hier in zo’n geval.” Een van de grotere jongens gaf zo’n harde klap op haar schouders dat ze bijna weer viel. Emma voelde zich hopeloos verloren tussen deze jongens. Maar dat zou wennen. Verloren was een gevoel dat ze goed kende. Ze voelde zich schuldig naar elke teamgenoot die met haar moest oefenen. Ze had niet bepaald aanleg voor de sport.

 

Zaterdag waren er wedstrijden, maar deze zaterdag waren de velden vreemd leeg. En er stonden veel auto’s. Emma zag tot haar schrik dat haar teamgenoten in de auto’s stapten. 

“Jan Willem, jij gaat met de vader van Erik mee”, haar trainer wees naar een auto waar nog plaats was. Verbluft stapte ze in. Ze reden naar een dorp in Noord Friesland, tochtige hockeyvelden in een weidelandschap. Onderweg had ze uit de verhalen opgemaakt dat ze naar een toernooi gingen, ze zouden pas aan het eind van de middag weer thuis zijn. Emma wist van niks, haar ouders zouden ongerust zijn en ze had geen lunch mee en geen geld.

 

Hongerig en koud stond ze die hele dag aan de zijlijn, het was een belangrijk toernooi en de trainer had het niet tactisch gevonden haar in te zetten. Dat vond ze al lang goed, geen kans om het team teleur te stellen.

 

Emma heet inmiddels voor iedereen Emma en ze snapt nu ook waarom die kleedkamers zo’n hel waren. Ze krijgt nog steeds een knoop in haar buik als ze de combinatie van zweet, nat gras en modder ruikt. Ze ziet het nu voor zich zoals het echt was: een meisje, te midden van puberende jongens die zich onder elkaar waanden en haar tolereerden zoals ze de kluiten gras onder hun noppen tolereerden. De grote Emma neemt de kleine Emma in gedachten in haar armen. 
“Sorry dat je dit moest meemaken” zegt ze zacht en ze wiegt zichzelf.

 

Skippybal

Ik zit even op het bankje van de picknicktafel, mijn plekje om even alles van een afstand te bekijken. Er komt een kind mijn kant op met een betrokken gezicht. Hij komt niet naar me toe maar gaat in de schaduw van de school op een skippybal zitten die daar ligt. Handen op zijn hoofd, schommelt hij op en neer. 

“Hi lieverd”, zeg ik. Ik stel bewust geen vraag omdat ik het aan hem over wil laten om te praten.

Er komt onverstaanbaar verdriet uit. Hij pruttelt nog wat na en dat is het dan. Ik geef geen antwoord. Hij is het kwijt en ik heb het gehoord. Niet verstaan, maar wel begrepen.

Hij wipt nog wat op en neer op de skippybal. Wat ik zie is een kind die heel goed is in het reguleren van zijn emotie. Hij is weggelopen uit de situatie, hij heeft zijn gevoel gelucht, en hij heeft door het wippen op de skippybal ook zijn lijf de kans gegeven het te verwerken. Niet veel later stapt hij met frisse moed het plein weer op.