Laat ik ze Elly en Rickert noemen. Ze zijn vrienden. Niet onafscheidelijk, maar ze zoeken elkaar wel vaak op, en ze hebben een leuke vriendschap. Elly kwam naar me toe. Rickert deed stom. Nu had hij een briefje met “ik haat je” bij haar spullen gelegd.
“Jullie zijn vrienden, toch?” vraag ik. Ja, en ze weet ook wel dat Rickert het niet zo bedoelt.
“Maar waarom kan hij gewoon niet lief doen?” Ze vindt, terecht dat Rickert hier een grens over gaat. Dat beaam ik, en ik zeg dat ik vind dat hij dit niet moet doen. En dan leg ik haar het jongetjes gedrag uit. Niet als excuus. Wel om aan te geven hoe we ons door onze omgeving laten beïnvloeden. Elly snapt dat. Maar Rickert moet wel weten wanneer hij te ver gaat. “Het is goed om hem dat duidelijk te vertellen, ook dat je er boos over bent. Geef je grenzen aan.”, zeg ik: “wil je dat alleen doen, of een keer samen met mij?” Ze wil dat samen met mij. Niet nu, voor nu is ze ok. Ze speelt met vriendinnen en Rickert speelt ergens anders.
Even later hebben twee meiden een ruzie, en als ik met een van beide praat, kom ik erachter dat er al heel lang dingen heen en weer spelen.
“Weet je”, zeg ik: “ruzies beginnen vaak veel eerder dan je denkt. Er is vaak al veel gebeurd voordat de eerste uitbarsting komt. En niemand weet wanneer het begon. Ik heb het vermoeden dat deze al heel oud is.” Ze knikt. “En als je het nooit helemaal uitpraat, neem je dezelfde ruzie steeds weer mee. Je bent beiden niet alleen boos over wat er net gebeurde, maar ook nog over al die vorige keren. Jullie hebben iets van elkaar nodig, en je kunt het niet geven. Want als je zelf iets nodig hebt, is iets geven het moeilijkste wat er is”
Omdat de bel gaat, loop ik even naar hun juf om dit (met goedkeuring) te melden. Ze weet dat dit speelt, en doet al een aantal dingen. En misschien is wat hier speelt wel een meidending. Wordt vervolgt.