Gisteren zat ik in de trein naar Amsterdam, mijn hoofd ging als een razende tekeer, en ik wilde de zinnen opschrijven, voordat ze zouden vervliegen. Dit is wat ik schreef:
Mijn weten gaat mij vooruit. Het is een weten dat dieper gaat dan kennis en snappen. Het is een weten van het hart. Ik kan daar mystiek over doen en zeggen dat mijn weten gechanneld wordt, maar het ligt veel aardser. Ik vermoed dat mijn weten voortkomt uit alle boeken (ik bedoel hier vooral fictie), die ik las, alle verhalen die ik hoorde, alle levens waar ik hele kleine stukjes van mocht delen. En ja ook de cursussen en zelfhulpboeken, ik heb inmiddels geleerd daar de zin en onzin van te onderscheiden. Dat is de kennis van mijn hart, levenservaring, als je het prozaïscher wil, of toch mijn talent om bullshit te herkennen.
Maar ook al is het een weten van het hart, het is daarmee nog geen voelen en ervaren. Alles wat ik al weet, weet mij onverwacht te vloeren. Het grijpt me bij de strot, ontneemt me mijn adem, schopt me in mijn buik, perst me uit. Ik word steevast gevloerd, en altijd voelt het alsof ik nooit meer overeind kom. En als ik daar uitgeteld lig, kan ik alleen nog maar stamelend uitbrengen : “maar ik wist dit toch al?”
Deze lente bracht mijn instorten, en met mijn instorten wist ik dat ik dingen los moest laten. Ik wist ook dat het pijn zou doen. Het resoneerde mooi met wat ik vijf jaar eerder schreef over loslaten, en ik kon er mooi over schrijven.
Nu is er alleen maar lucht en leegte. En pijn.
En later zal ik dit terug lezen en denken: “je wist nog niet half hoeveel.”
Die pijn was de reden dat ik naar Amsterdam ging, naar mijn psycholoog van het transgenderteam van het VUMC. De wachtlijst voor de SGGZ is nu nog 17 weken. Dus ik regelde alle zelfzorg die ik durf te regelen. Een extra afspraak met haar was daar één van.
En het was goed. Heel goed. Ze vertelde dat het niet zo vreemd was dat dit nu allemaal gebeurt. Ze vertelde ook dat ik vreselijk hard ga, in mijn ontwikkeling. En dat moest ik horen. Want het voelde alsof ik stil stond.
Een stuk lichter liep ik het ziekenhuis weer uit.
In de wachtkamer was het al gebeurd, en op straat, onderweg naar het centrum, gebeurde het weer. Ik werd herkend. Door mensen die me op twitter volgen.
Lieve God, wat kun jij heerlijke knipogen geven. Gisteren ging mijn blog over het loslaten om ooit nog ‘bekend te worden’, en vandaag word ik twee keer gezien. Ik zie het niet als teken dat ik alsnog bekendheid krijg. Ik zie het als teken dat je bij me bent, God, Universum, Allah, welke naam we je ook geven. Ik voel je.
In mijn gesprek met de psycholoog kreeg ik trouwens nog weer meer inzicht in die wens om bekend te zijn, om iets groots neer te zetten. Het draait allemaal om doen. Ik ben mijn hele leven al bezig om dingen te doen, om mijn bestaansrecht af te kopen, om liefde te krijgen. Het resultaat is natuurlijk dat ik voel dat ik die liefde krijg vanwege wat ik doe. Dat betekent dat ik nooit geleerd heb om liefde te ontvangen voor wie ik ben.
Auw…
Nee. Niet Auw! Deze auw is precies zo’n voorbeeld van weten en nog niet voelen. Deze auw gaat nog hevig langs komen, later, en dan zal ik zeggen: “Maar ik wist dit toch al?”