Dit schreef ik gisteren:
Mijn lieve, troostende stem zegt vaak:
”Het mag er zijn, het is niet erg.”
En dan zeg ik soms:
”Maar ik vind dit juist heel erg!”
En dan zegt ze:
”Ook dat is niet erg, ook dat mag er zijn.”
Het was een inzicht dat op een verrassende manier bij me kwam. Het kwam binnen. Ik voelde rust. Er leip van alles niet lekker, mijn zadel brak en ik moest naar huis lope, en mijn fietsenmaker, die ik koos omdat hij lekker dichtbij was, is op vakantie. En zo nog wat dingen. Maar bij alles wat niet lekker liep hoorde ik de fluister: “dit is niet erg”. En het werkt. Bij geen van deze dingen werd ik ongerust. Ik baalde zelfs niet. Ik voelde rust. Zelfs toen ik niet kon slapen door mijn drukke hoofd voelde ik dat dat niet erg was.
Dat drukke hoofd bedacht wat het verschil was tussen iets dat ik erg mag vinden, en iets wat erg IS. Want het lijkt of ik dat laatste los aan het laten ben.
Met loslaten van “dat het erg is” bedoel ik niet dat ik de ernst van de situatie ontken, maar dat ik mijn Dwang, die de ernst vast zet los kan laten. Ik ga proberen dat uit te leggen.
Alles wat ik erg vond, wás voor mij ook erg. Dat is mijn dwangstoornis. Voor dwang is iets niet zomaar erg, het is jeuk waaraan gekrast MOET worden. Het roept hal onuitgesproken gedachten op:
je deugt niet,
de mensen om wie je geeft vinden je slecht,
dit kun je niet meer goed maken,
dit verpest datgene waar je van wilde genieten,
nu kun je überhoupt nooit meer genieten,
alles is verpest.
Nooit echt expliciet maar dit is wel zo’n beetje de teneur van het onrustige gevoel dat altijd heel hard knaagde als er iets “ergs” gebeurde, en het was hee lang in mijn leven voortdurend op de achtergrond aanwezig.
Ik kwam daar de laatste laren, sinds mijn transitie, en later na mijn therapie, als steeds losser van. Het voortdurende knagen was al vaak voor langere tijd gewoon weg. En ik raakte niet zo snel meer in paniek bij van alles.
Maar het verdriet in mijn familie, de zorgen over mijn dochter, deed mijn aarde weer schudden. Mijn balans werd weer wankel.
En die zachte stem die zei dat het niet erg was, en dat het ook niet erg was als ik het wel heel erg vond, geeft me weer een nieuw evenwicht. Zelf hele grote verdrietige dingen betekent niet langer dat er iets in mijn fundamenteel mis dat ik moet fixen. Want dát is hoe het voelde. Ik moet mezelf fixen, en dat gaat me nooit lukken, maar als ik stop met proberen dan . . . Ik had nooit een concreet beeld van wat dat “dan” nou was, en dat maakte het juist afschrikwekkend. Nu ik dit schrijf, besef ik dat mijn boek “De Tussenwerelden” daar over ging.
Het voelt alsof die koppeling nu weg is. Het zal zich vast wel weer een keer aanbieden, maar ik heb nu een stem die me verteld dat het niet erg is, en dat ik me heel erg rot mag voelen zonder dat ik iets hoef te fixen.