De medewerkster van het zorg en welzijn loket schrok toen ze haar volgende klant zag. Een verfomfaaide man in gescheurde kleren en vies. Mijnheer Engel verstond ze, en wees hem een stoel in een spreekkamer.
Toen hij zat begon hij zijn verhaal.
Kijk, ik heet niet Engel. Ik bén een engel. Ik ben uit de hemel gevallen..
Even wilde ze hem direct doorverwijzen naar de dichtstbijzijnde kliniek. Maar iets hield haar tegen. Geen enkele kliniek had trouwens plaats.
U bént een engel, zegt u?
Ja. Ik ben door de val mijn vleugels kwijtgeraakt, en ook mijn geheugen. Ik weet nu niet meer wat mijn opdracht hier op aarde is. En het helpt ook niet dat ik nu opeens niet meer onzichtbaar ben.
Ze wist niet wat ze hier mee moest. Hem doorverwijzen naar de daklozenopvang dan? Iets in de man deed haar weer aarzelen. Wat was dat toch?
Ik ben echt een engel. Gelooft u niet in engelen?
Nee, ze geloofde niet in engelen. Maar er was iets met deze man. Ze wist dat ze moest doorverwijzen naar iemand van de sociaal raadslieden. Dit kostte teveel tijd, en haar volgende klant wachtte waarschijnlijk al. Maar ze was intussen gefascineerd door deze man.
Ze keek de man aan die rustig terug staarde, en toen gebeurde het. Het leek wel of de man langzamerhand onzichtbaar werd. Steeds ijler werd hij. Vlak voordat hij helemaal verdween zag ze dat hij ook zijn vleugels weer had.
De engel kwam weer terug in de hemel. Hij wilde weten wat zijn opdracht was.
O, dat is simpel. Jij had de opdracht om iemand in de steeds meer bureaucratische sociale zorg weer te laten geloven in haar klanten.
Dit verhaal schreef ik twintig jaar geleden. Ik werkte als consultant op een arbeidsbureau. Ik was toen die hulpverlener. Ik las het weer terug. Nu besef ik dat ik mijn eigen hulpverlener ben en mijn eigen engel.