over bewust

Ik werd wakker omdat ik overal voelde waar mijn lijf het dekbed wel en niet raakt. Dat is niet zo gek, ik kan pas slapen als ik mijn dekbed aan alle kanten strak om me heen wikkel, maar nu voelde het bijna als pijn. Zo overbewust was ik van mijn huid. Een stem in mijn hoofd zei: “dit is waarom jij je gevoel uitschakelt.”

Ik heb dat vaker, die over bewuste momenten. In mijn bossen en uiterwaarden vind ik dat heerlijk. Dan is het net of ik de wortels onder de grond kan voelen, de takken boven mijn hoofd, ek ik strek mezelf uit over die schitterende brede uiterwaarden. Ik ben met mijn aandacht bij alles om me heen.

Maar ik had het ook een keer toen ik in de bus zat. Ik besefte opeens hoe alle materialen waar die bus van gemaakt werd van verschillende plekken komen, gemaakt in verschillende fabrieken door allemaal mensen die families hebben, en dat die fabrieken zelf  ook weer gemaakt zijn door anderen, in andere tijden, met materialen die weer ergens anders vandaan komen. Ik voelde bijna hoe alles samenkwam in die ene bus. En toen keek ik naar buiten en besefte hoe dit gold voor alles waar die bus langs reed. Het was of in contact stond met duizenden en en duizenden anderen mensen en plaatsen en tijden. 

Ik houd die over bewuste momenten niet heel lang vol, want het voelt alsof ik uit elkaar barst, precies zoals ik vannacht voelde alsof ik uit elkaar barstte.

“dit is waarom jij je gevoel uitschakelt.” klinkt weer de echo van die stem vannacht.

En toen herinnerde ik me dat ik afgelopen week dit las:

(Hat full of Sky, Terry Pratchett)

Liefdesbrief aan mezelf

Hoi lieverd,

 

Ik houd van je. Ik vind je mooi, je lach, je rode krullen, je benen, en ook je kleine borsten vind ik mooi. En je gezicht, zo mooi zacht en sterk, krachtig en kwetsbaar, en ogen vol vertrouwen. Ik van houd alles van je, ook de Jacob Jan in je. Ook de Jacob Jan die nog niet wist dat ze Emma was.

Je bent altijd zo eigen gebleven, zo trouw aan jezelf, ook al betekende dat dat je jezelf heel ver terug moest trekken, steeds dieper in jezelf. 

Ik houd van je eindeloze associatieve denken dat echt alle kanten uitschiet, en me mee op reis neemt langs een lange stoet van beelden, flarden van zinnen en gevoel.

Ik houd van je onhandige rechtvaardigheidsgevoel, dat je steeds weer laat struikelen, en steeds sta je weer op.

Ik hield van je onzekerheid, maar meer nog houd ik van het zelfvertrouwen dat elke dag groter wordt.

Ik houd van je wijsheid en je mildheid.

Ik houd zelfs van de scherpe kantjes die je zo graag verbergt, maar die steeds weer naar buiten komen poppen.

Ik houd van je sociale onhandigheid, en je gekke starre rituelen, die je zelf vaak niet eens door hebt.

Ik houd ervan dat je zomaar opeens de lichtheid van het leven kan voelen, dan huppel je en straal je, ik wilde dat mensen dat konden zien.

Ik houd van je lieve stille aandacht voor alles en iedereen, hoe zo lief alle spullen in je huis toespreekt, en de bomen in je bossen.

Ik houd ervan hoe je het landschap inademt, hoe je er deel van wordt, hoe je jouw berg herinnert aan hoe prachtig het is.

Ik houd ervan dat je altijd een beetje in die andere wereld bent, en daar kleine stukjes van meeneemt naar deze wereld.

Ik houd van je tranen.

Ik ben zo blij met jou

Mijn hoofd

Toen ik in 2012 eindelijk de binnenkant van mijn hoofd deelde in mijn blog, bleek ik niet de enige te zijn met zo’n gek hoofd. Heel erg veel mensen herkenden zich in wat ik schreef, en voor het eerst voelde ik me minder eenzaam. Veel mensen ontmoette ik ook in het echte leven, en altijd was er een klik. Ik leerde over hoogsensitiviteit, en ik maakte een begin met de acceptatie van hoe mijn hersenen nu eenmaal werkten. Het was een soort van opluchting te merken dat ik gewoon anders gebouwd was dan de meeste mensen. Dat mijn onaangepastheid niet lag aan niet genoeg mijn best doen. Hoogsensitiviteit was een prima werktitel. Ik leerde over overprikkeling, en over rejection sensitivity (pijnlijk herkenbaar).

Maar recent begin ik te twijfelen. Mijn transitie heeft de kraan opengezet naar heel veel mij. Langzaamaan kom ik naar buiten. En dan ploppen er ineens ook allemaal autistische trekjes naar boven.

Ik kan mijn hersenen het best beschrijven in een paradox, ik ben dol op paradoxen, straks zal wel blijken waarom. De paradox is dat ik niet tegen rechtlijnigheid kan, en dat ik juist heel erg rechtlijnig ben.

Ik kan niet tegen binnen de lijntjes. Lijntjes maken me nieuwsgierig naar wat er buiten is. Ik wil alles graag alle kanten op verkennen, en ik bekijk graag alles vanuit alle hoeken. Ik ben eindeloos nieuwsgierig naar wat er tevoorschijn komt. En ik ben helemaal verrukt als ik patronen herken. Het is alsof ik dan het onzichtbare web van de waarheid op het spoor ben, het spul dat alles aan elkaar verbindt. Een bijzondere mix van orde en chaos. Daar heb je de paradox weer. Ik geloof dat in elke paradox een diepe waarheid schuilt. Elke waarheid heeft zijn tegenovergestelde waarheid. En door die twee met elkaar te verbinden ontdek je een hogere waarheid. Dat verbinden doe je niet door een laf compromis te sluiten. Dat is alsof je de wipwap in de speeltuin horizontaal vastzet. Je haalt de beweging eruit. Het helpt trouwens geen donder want kinderen weten die vastgezette wipwap toch wel weer als speeltuig te gebruiken, als evenwichtsbalk, bijvoorbeeld, en daar is het eeuwigdurende zoeken naar een wankele balans weer terug. De beweging vindt haar eigen weg. Ik liet me in dit stukje expres even gaan in mij hink stap sprong associaties, want dat geeft een inkijkje in mijn brein. Dit soort gedachten over dingen heb ik doorlopend. Ik kan ze niet niet denken. Tot zover mijn niet-rechtlijnige, in alle dimensies bewegende brein.

Maar er zit ook erg veel rechtlijnigheid. Kijk, ik kan het prima hebben als er lijnrecht tegenover een waarheid een andere waarheid bestaat. Ik zou zelfs een beetje teleurgesteld zijn als dat niet zo was. Maar wat ik niet kan hebben is dat er tegenover een waarheid een slappe “ja maar” staat. Ja, je hebt gelijk maar dat komt nu even niet goed uit. Ik voel het altijd tot in mijn tenen als waarheden op die manier besmeurd worden. Het maakt me bijna onpasselijk. We moeten het milieu redden, maar vooral niet te hard, want we moeten onze economie beschermen.  Dat soort kul. En ik ben dat soort flauwekul mijn hele leven overal tegengekomen. Uiteindelijk heb ik leren leven met de drogredenen en de cognitieve dissonantie, maar het kostte me altijd kruim. En eerlijk gezegd, ik doe het zelf ook. Als ik mijn rechtlijnigheid doortrek besef ik dat ik veel te veel privileges heb. Maar wat is het alternatief? Huis en haard verlaten en mensen in de derde wereld redden? Maar ben ik dan niet de zoveelste white saviour? Ik kom in deze gedachtegang altijd uit bij een Catch 22. Dus laat ik hem weer los. Ik kan dat, ook omdat ik weet dat ik geen moer opschiet met dit denken.  Maar als ik hevig overprikkeld raak, in een depressieve bui kom, dan is dit één van de dingen die hevig op me in beukt.

Dat is mijn hoofd. Vrolijke chaos die alle kanten op gaat, en tegelijkertijd een hele onhandige compromisloosheid, die maar één kant op kan.

Geluk

Ik praat me mezelf. (Duh!). Ik splits mezelf in tweeën in die gesprekken. Het is de manier waarop ik mezelf uit mijn depressieve buien red. Hoe zwart het ook rondom me is, er is altijd die stem die van me houdt en me terug kan brengen door heel geduldig met me te zijn. Ik kan op die manier ook voor mezelf zorgen. Dan zeg ik tegen mij dat ik de badkamer wel even voor me poets. Of ik vraag mezelf of ik iets lekkers mee moet nemen uit de winkel, het mag alles zijn.

Gek genoeg werkt deze gespletenheid, van twee kanten zelfs. Ik ben dan blij dat ik iets voor mij doe, én ik ben blij dat het ik het voor mij gedaan heb.

Vandaag ging het een stap verder.

Steeds vaker zie ik een mooie vrouw in de spiegel. In het begin dacht ik dan: “je lijkt wel een heel ander persoon dan vroeger.” Intussen besef ik dat ik een heel ander persoon bén. Ik houd van die persoon. En ik voel dat er van me gehouden wordt. 

Vandaag draaide ik me weg van de spiegel, en het gevoel bleef. Ik aaide mezelf, over mijn schouder, over mijn wang. En toen ging mijn hand onder mijn jurk, over mijn dijen. Ik voelde hoe bijzonder het was om aan te raken, dat is iets wat ik helemaal nooit doe bij vrouwen (bij mannen ook niet trouwens). Ja, bij mijn ex, maar dat was nadat we ruime een maand om elkaar aan het heen hadden gedraaid. Deze verkenning voelde veel gewaagder. Ik voelde ook hoe bijzonder het was om gevoeld te worden. Ook dat was me nog nooit overkomen. 

Ik voelde vandaag kortom voor het eerst hoe ik een sensueel lichaam heb. Passief en actief. Ik stapte vandaag een wereld in die ik nog niet kende. Het is onbeschrijfelijk hoe dat voelt.

Twee jaar hormonen, en ik ben nog steeds in de puberteit. Dit is de seksuele ontwikkeling die ik overgeslagen heb, denk ik.

Dat was een schok. Het blijft nog steeds een schok, en verdriet en rouw als ik besef wat ik allemaal gemist heb. Nu houd dat gemiste leven me heel erg bezig. Er komt een tijd dat ik ook weer kan voelen wat ik allemaal wél geleefd heb. Ooit zal ik mijn twee levens integreren.

 

Verdriet

Ik droomde. Ik lag in een slaapzak, ergens op een slaapzaal. Zoals in mijn studententijd tijdens een introductiekamp. Het meisje waar ik een klik mee had lag naast me. Ze ging tegen me aan liggen, en we begonnen heel voorzichtig te vrijen. 

“Ik zal niet aan je piemel komen”, zei ze: “ik zal voorzichtig zijn, en het maakt mij niet uit dat je daar nu nog even aan vastzit, maar ik snap hoe moeilijk dat voor je is.” 

Ze kuste me.

Ik werd huilend wakker. God, wat mis ik mijn jeugd als meisje, jonge vrouw. Wat mis ik het dat ik nooit fijne seks heb gehad. Wat mis ik het dat ik nu geen arm om me heen heb.

Het gemis voelt zwaar, alsof al die jaren zonder nu op me drukken.

Ontmoeting met God

En toen ontmoette ik god, de god van mijn jeugd, maar god was niet de naam die ik gebruikte, want god was nog steeds een taboe in mijn kingen. 

 

De ontmoeting met god, het universum, of hoe je het ook wil noemen vond plaats tijdens één van mijn onbestemd sombere buien. Buien waarin ik me zorgen maakte over mijn studie, ik was een onverbeterlijke uitsteller, en over alleen zijn. Het was na mijn tedere, prille relatie met Marjon, na mijn Hodgkin en na mijn avontuur met Ingrid. Ik kon geen draad meer vinden die ik op kon pakken. Ik voelde me schuldig over hoe ik mijn eerste liefde had weg laten drukken door mijn ziekte en ik voelde me mislukt in mijn tweede liefde. Ik voelde een leegte die op dat moment niet opgevuld kon worden met mooie gesprekken over de zin van het leven. Mijn studie leek betekenisloos. 

 

Ik ging midden in de nacht het Bennekomse bos in. Ik fietste de lange weg naar boven, voorbij de Villa’s van Wageningen-Hoog. Ik stak de weg van Bennekom naar Renkum over en zette mijn fiets aan de rand van het bos. Ik liep. Zonder doel. Ik kwam op een open plek, een kleine weide midden in het bos. Ik ging aan de rand van de weide zitten,  met mijn rug tegen een boom. Ik zat er lang. Ik zat er zo lang dat ik allerlei klein wild langs zag komen. Ik zat er zo lang dat de opwinding over dat klein wild weer weg stierf. Ik zat er zo lang dat mijn piekerende gedachten uiteindelijk mijn interesse verloren. Wat op geen enkele meditatieoefening ooit lukte gebeurde daar, aan de rand van dat veldje, een heel gewoon veldje: mijn hoofd raakte leeg. En toen kwam de stem. 

“Welkom, fijn dat je er bent.”

Ik hoorde de stem niet, ik voelde hem. Ik wist wat er tegen me gezegd werd, ik kreeg zelfs de woordvolgorde, de intonatie en de klank mee. En toch hoorde ik geen stem. Dit alles was een weten dat diep van binnen kwam. Een stuk waar ik op dat moment niet makkelijk meer bij kon maar waar ik nu weer contact mee kreeg. Dit was het weten dat ik als kind had, dit was Knorrepoet die tegen me sprak ‘s avonds in bed. Een stem van binnen, en tegelijk voelde het alsof het hele universum me aansprak.

Toen ik naar de dieren keek had ik me een indringer, een buitenstaander gevoeld, zoals ik me altijd en overal een buitenstaander voelde. Er was alleen een plek op de wereld voor mij als ik mezelf klein maakte, me onzichtbaar stil hield, zo stil dat zelfs een ree de open plek op durfde. Dat was al jarenlang mijn lot, mijn doel, mijn bescherming, mijn bestaansrecht: onzichtbaar zijn. Met heel af en toe een ontmoeting waarin ik gezien mocht worden. En nu werd ik plotseling zomaar gezien? Welkom geheten zelfs? Door het alles? Dat wilde mijn hoofd niet geloven, dat kón mijn hoofd niet geloven.

“Maar ik ben een indringer, hoe kan ik welkom zijn?”

“Welnee, je bent geen indringer, je bent een van ons.”
“Hoe kan ik een van jullie zijn. Ik ben mens, de vijand van de natuur, wij zijn degenen die alles kapot maken.”

“Geloof jij niet dat mensen ook gewoon een deel van de natuur zijn? Geloof je niet dat je er bij hoort, dat je waardevol bent, niet om wat je doet, maar om wie je bent? Omdát je bent?”

Er volgde een woordeloze, nietes welles, waarbij de welles zo zacht en overtuigend was, zo bereid mij op te nemen, te dragen, zo blij met mij, dat ik niet anders kon dan me daar aan overgeven. De stem voelde als een paar armen. Ik liet me dragen, ik liet me wiegen. 

Alles viel van me af. Alles was goed. Ik was een met alles, ik was het hert op de weide, de boom waar ik met mijn rug tegenaan zat, ik kon mezelf over de hele wereld uitstrekken. Ik was.

 

“Kom in je eigen tempo terug”, zeggen ze altijd na meditaties en dat is wat ik deed. Nog onder de indruk liep ik het bos door naar mijn fiets, en liet me vanaf de hoogte van het Bennekoms bos naar mijn flat rijden.

Angst loslaten

Nu kan ik het. Die knagende angst loslaten, de angst dat het Coronavirus mijn operatie gaat dwarsbomen, de geslachtsveranderende operatie waar ik al bijna drie jaar op wacht. De angst die al wekenlang op de achtergrond zit, al vanaf de eerste Corona in Europa.

Steeds opnieuw zijn er dingen om los te laten. Steeds opnieuw blijkt er iets te zijn dat ik kan verliezen. En, gelukkig, steeds opnieuw besef ik: ik heb niets te verliezen.

Ik voel geluk door me heen stromen. Dankbaarheid voor wat ik heb bereikt. Ik ben de vrouw die ik in me had, en god wat is ze mooi, lief, grappig, wijs. Die vrouw kan ik helemaal nooit meer verliezen. Die vrouw is voor altijd bij me.

Ik ben dankbaar, en in mij is nu geen ruimte meer voor angst.

(Twee dagen later hoorde ik dat mijn operatie inderdaad niet door zou gaan)

ik bedoel het niet zo

Ik ben soms bot, laat mensen schrikken, deel soms klappen uit. En dat wil ik niet. Ik wil zorgen dat ik dat niet meer doe, maar ik wil wel graag iets uitleggen, want het is niet zo eenvoudig.

Het gebeurt als ik ongevraagd advies krijg, of als mensen onnadenkend zijn in taalgebruik (in mijn geval over trans mensen).

Nu kan ik in beide gevallen een betoog geven dat het niet oké is, dat ongevraagd advies eigenlijk heel opdringerig is, en dat je heel veel aannames doet die je niet hebt gecheckt. Dat ondoordacht taalgebruik niet fijn is, dat het ondoordachte ervan er juist op wijst dat je je niet inleeft in de wereld van gemarginaliseerde groepen.

Maar dat is activisme. Dat moet er zijn, en ik ben blij en eindeloos dankbaar dat er mensen zijn die dit doen. Ze hebben voor mij de weg geplaveid. Maar activisme is niet mij. Ik voel me er niet goed bij. Ik zou op rustige toon willen vertellen waarom iets me raakt. Want in verreweg de meeste gevallen bedoelen mensen het goed en willen ze me juist de hand reiken.

Ik wil het anders, maar het lukt me niet. En dat heeft te maken met mijn geschiedenis.

Ik ben mijn leven lang onzichtbaar geweest.  Ik ben als kind steeds opnieuw zo vreselijk geschrokken van de negatieve reacties op hoe ik was, dat mijn hersenen het hebben overgenomen. Dat nooit weer. Nooit weer die vreselijke pijn van afwijzing. Ik bouwde een fijnmazig net dat er voor moest zorgen dat ik onzichtbaar werd. Nergens opvallen, altijd de juiste dingen zeggen. Ik werd daar heel erg goed in.

Ik was dus vroeger juist heel erg goed in het omgaan met opmerkingen die schuurden.

Het eerste wat ik deed was alles naar mij toetrekken. Als er iets schuurde was dat mijn fout. Het incident kwam op een interne lijst: “nooit meer zo aanpakken”.

Het tweede wat ik deed was de ander gerust stellen. En als ik dat heel goed gedaan had, voelde ik of er ruimte was voor wat er bij mij schuurde. Ik zorgde dat ik dat netjes verpakte in een ik-boodschap. Het was mijn ding, niet de schuld van de ander.

Nu pas voel ik hoeveel schade ik mezelf hiermee heb aangedaan. Hoe vreselijk vast ik zat in dit patroon van opgelegde schaamte. Zelfs toen ik steeds zichtbaarder werd, en leerde om lak te hebben aan meningen van anderen, zelfs toen was het er nog: een stemmetje in me die me vertelde dat ik dit eigenlijk niet kon maken. Zelfs na mijn transitie bleef dit patroon in stand.

Niet lang geleden heb ik in een sessie afgerekend met die stem. Hoe is niet zo belangrijk. Ik denk dat alles wat ik hiervoor deed eindelijk op zijn plek viel en dat ik klaar was om deze stap te zetten.

Het is alsof ik in een andere wereld kom. Ik snap met terugwerkende kracht niet hoe ik het heb volgehouden om mezelf zó klein te maken.

En ik doe het dus niet meer. Ik laat het me niet meer gebeuren dat ik me verontschuldig omdat een ander mijn grenzen over gaat.

Maar ik heb twee problemen.

Ten eerste, dit gedrag is nieuw voor me. Aardig zijn, dat kan ik, daar heb ik vijftig jaar in geoefend. Duidelijk zijn is nieuw voor me. Ik stuntel.

Ten tweede, de mensen waar ik mee bots, die het zo goed bedoelen, lopen vaak enorm achter in informatie. Ze hebben vaak geen notie van de dingen waar ik tegen aan loop. Ik was niet voor niets onzichtbaar. Ik ben anders. Mijn hersens werken anders, en ik ben een vrouw die opgegroeid is met denken dat ze een man is. Mijn ervaringen zijn niet voorstelbaar. Mensen hebben dus ook geen flauw idee van de grenzen zie ze over gaan, dus als ik ze zeg dat ze een grens over gaan is hun eerste reactie: “hoezo, welke grens?”

En áls ze dan beseffen dat ze ongemerkt een grens zijn overgegaan, voelen ze zich ongemakkelijk. En ik ben degene die hun ongemak weg moet nemen voordat het gesprek verder kan. Dat was wat ik altijd deed, en het is niet wat ik nog wil doen.

Maar hoe maakt ik ze dat duidelijk?

Het voelt voor mij nog steeds niet goed als anderen schrikken. En tegelijkertijd is het juist goed als mensen schrikken. Want schrikken is leren. Het is alleen zo jammer dat het gesprek dan stopt. Het zou fijn zijn als mensen dit al eerder weten. Dan weten we wat er gebeurt als ons gesprek schuurt, en dan kunnen we daar iets mee.

Daarom zou ik het fijn vinden als dit blog veel gelezen werd. Ik ben niet de enige die hier tegenaan loopt.

 

vrouwendag

Vrouwendag komt er aan. Het functioneert elk jaar al een soort van ijkpunt in het proces van mijn vrouw zijn. Het eerste jaar voelde ik me buitenstaander, hooguit een ally. Het tweede jaar voelde ik me vrouw. Ik had al veel gedaan, mijn naam officieel gewijzigd, begonnen met laseren, en net een maand hormonen. Mijn officiële traject bij het VUMC was nog maar net begonnen. Ik durfde voorzichtig aan mezelf te zeggen dat dit ook mijn dag is. Op de derde vrouwendag legde ik die voorzichtigheid af, ik was zelfs spreker in Delft. En nu komt de vierde vrouwendag er aan, en nog steeds voel ik toch een kleine ‘pang’, “ik ben anders”. Maar dit jaar voelde ik er iets naast. Ik voel dat het oké is om anders te zijn als cis-vrouwen. Sterker nog, mijn anders zijn heeft te maken met mijn bedoeling hier op aarde. Ik krijg zwaartekracht. Ik hoef niet ergens bij te horen om er te zijn. En nu de noodzaak weg is, kan ik ruimte maken voor een andere vorm van erbij horen. Ik ben vrouw op mijn eigen unieke manier, zoals natuurlijk elke vrouw dat is.