Ik gooi veel op de schop, in mijn boek.
Ik kreeg begin van de zomer een idee, en de hele zomer was ik daar blij mee. Maar nu moet het toch anders. Mijn boek bestaat uit losse stukken. Dat komt omdat ik mijn oude blogs als basis gebruik. Ik ben nog steeds tevreden met mijn besluit om alle nieuwe stukken ook als blog te schrijven.
Ik zou dan in een tweede deel de losse stukken aan elkaar praten. Ik zag drie thema’s. Mijn relatie met religie/spiritualiteit, mijn hoogsensitiviteit, en mijn vrouw zijn. De drie dingen die mij het meest bepaalden, en die er alle drie niet mochten zijn.
Van mijn hoogsensitiviteit heb ik inmiddels ‘neur-a-typisch’ gemaakt. Ik wilde het breder benoemen. Maar dat was een kleine aanpassing.
De grote schop die ik er in zette, was dat ik besefte dat de losse stukken, de blogs, dat dat scenes waren. En dat ze eenheid van plaats tijd en handeling nodig hadden. Dat ze op zichzelf moesten staan.
En dat mijn uitleg, dan eigenlijk een voice over zou kunnen zijn. Maar dan moeten ze niet achteraan. Dan is het een voice after.
Dus die drie thema’s ga ik nu door het boek heen weven. Een lastige klus, want mijn voice over weet al hoe het verder gaat. Waar kan ik welke informatie kwijt? Wat introduceer ik waar?
En ik heb al mijn breinkracht nodig om met al dit geschuif het overzicht te bewaren. Introducties schuif ik naar voren, en op de plek waar ik ze weg haal, kan ik ernaar verwijzen. Maar als het te lang duurt voordat de lezer daar is, heb ik hulpmiddelen nodig. Ankers, zodat de lezer een “oja!”krijgt. Dat levert, als het lukt, ook weer mooie dingen op. Ik ben erg blij met een vergelijking die ik vond. De kale berg uit Disney’s Fantasia staat nu voor mijn angst voor de grote boze buitenwereld, en komt op minstens twee plekken terug.
Maar er sluipt ook iets in wat het schrijven moeilijker maakt. Ik hoor mezelf praten, en ik ga mezelf saai vinden. “Dat had je al gezegd.” Het hoort er vast bij, maar op zo’n moment ga ik twijfelen aan mijn boek. Moet dit allemaal wel gezegd worden? Is het niet gewoon één grote ego-trip. Ik vermoed en hoop dat het een fase is. Dat het weer voorbij gaat.
Ik praat mezelf moed in en voeg in gedachten het volgende aan mijn inleiding toe:
(Oh! En ik heb een nieuwe werktitel. “Onder de radar.”)
Want dit boek is voor alle mensen die onder de radar vlogen omdat ze ergens afweken van wat als normaal werd gezien. Ik had een hele gewone jeugd, er zijn geen verschrikkelijke dingen gebeurd die een boek rechtvaardigen. En toch als je niet past, hoe klein ook, en je hebt al je vernuft nodig, om staande te blijven, dan ben je een held als dat lukt. Want als je nooit valt, krijg je ook nooit hulp. De mensen die onder de radar vlogen hebben alles alleen gedaan. Zonder begeleiding, zonder psycho-educatie, zonder de boodschap dat ze oké waren zoals ze waren, zonder begrip.
Ik ben een held en dit boek is voor alle andere helden.