Nieuwjaar, een nieuwe zin na de punt.

Over de tekening:
De uiterwaarden oude kerk van Oosterbeek. Ik was daar om een pakketje te versturen, een cadeau voor mijn lieve grote broer die vandaag, nieuwjaarsdag jarig is. Vanuit Doorwerth gaat er geen bus naar Oosterbeek centrum. Ik had vanwege de heuvels geen zin om te fietsen. Ik nam op de heenweg de Italiaanse weg naar de Utrechtse weg, waar de doorgaande bus naar Arnhem langs komt die wel door het centrum van Oosterbeek gaat. Op de  terugweg liep ik door de Weverstaart naar beneden, naar de kerk. De Weverstraat is het mooiste straatje van Oosterbeek. Veel van de schilders van de schilderskolonie van de achttiende eeuw woonden hier.
Ik tekende het vorig jaar winter in potlood.

Bij de kerk is de bushalte van de bus die voor mijn deur stopt. Daar wachtte ik. Het maakte me niet uit dat ik twintig minuten moest wachten. Ik keek uit over de uiterwaarden, en zag de lucht van de tekening. De schapenwolken zijn niet goed gelukt. Ik heb vooraf erg veel uitgeprobeerd, maar het is nog niet zoals ik wil. Er zijn nu wel delen van de lucht die ik wel gelukt vind, linksboven en linksonder. Ik heb nog negenennegentig luchten te gaan.

 

Het is 2023. Ik heb geen idee wat dit jaar me gaat geven. Laat maar komen. Ik ga  het heel rustig aan doen. Ik wil tekenen, schrijven, vertellen en pleinwachten. 

Het lezen gaat heel langzaamaan wat beter. Goed spellen blijft moeilijker. Ik heb alle combinaties gehad voor ik de goede dubbelklant had voor  ‘oude’, en het woord combinatie kostte ook moeite. Ik dacht dat ik de “c” niet goed had, maar ik bleek een “p” te hebben getypt, in plaats van een “b”. Vreemd genoeg haal ik die dus ook nog steeds door elkaar. Wat moet ik als kind daar mijn best op hebben gedaan! 

Het cadeau dat ik mijn broer gaf heeft alles te maken met mijn eerste pogingen tot lezen. Ik gaf hem een gloednieuwe bundel van de korte gedichten van Kees Stip, die vroeger bekend waren ander zijn pseudoniem “Trijntje Fop”.  

Mijn vader kende veel van die gedichten uit zijn hoofd en reciteerde ze steeds als hij een associatie  had met een woord of frase uit een van die gedichten. Ik gaf mijn broer dit cadeaus omdat het onze familiegeschiedenis is.

Peter las mij voor uit de boekjes van Trijntje Fop. Ik kon nog niet lezen. We snapten vaak de woordspeling niet maar we vonden ze toch grappig. Peter vergrootte het plezier door alle leestekens mee te lezen. Hij zei dan steeds; “punt!”. Daar  moest ik heel hart om lachen.
Als ik in mijn eentje was pakte ik de boekjes. Ze waren heel klein, overzichtelijk ook, met die korte zinnen. Ik kende ook stukjes  van die gedichten uit mijn hoofd. Misschien kon ik achterhalen welke letters er bij hoorden. Ik was vooral benieuwd maar die rare punten.
Maar ik kon die punten nergens terug vinden. Ik probeerde alle boekjes, nergens een punt. Dat was vreemd, want als beter ze las wemelde het van de punten. Ik durfde er niet naar te vragen.

Pas later besefte ik wat de punten waren. Maar dat waren geen punten! Dat waren stippen!  Ik voelde me verraden! Niet door mijn broer, want ik begreep dat die het gewoon voorlas hoe het hoorde. Ik voelde me verraden door de taal zelf! Hoe kon ik iets vertrouwen dat zomaar van een stip een punt maakt? Toen ik dit jaar opnieuw leerde lezen botste ik opnieuw naar de vele idiote afspraken en regels die de geschreven taal heeft.

Ik heb de bundel ook voor mezelf gekocht. De titel sluit wel op een heel bijzondere manier aan beid deze herinnering: “Stip. Buntgaaf”.