Buitengesloten

 

 

Jongen uit groep 3 die ik al een tijdje op mijn netvlies heb omdat hij er vaak wat verloren bij loopt komt bij me. Hij heeft een gebogen bal gooi- en vangslurfding in zijn hand. Hij wil meedoen met een bal-vang spel van twee andere jongens. Ik loop mee. Ze gooien een tennisbal naar elkaar. Ze zijn heel geconcentreerd en het gaat goed, ze hebben net dit vangspel onder de knie. Normaal zou ik dit spel niet onderbreken, maar ik doe het toch. Ik draag niks op maar leg uit hoe verdrietig deze jongen is, en hoe moeilijk hij aansluiting kan vinden.

“Als hij mee mag doen, maak je iemand blij.” 

“Ja maar hij dreigde met naar de juf gaan.”

“Ik snap dat dat niet aardig klinkt, maar kijk even naar hem, hij is echt heel verdrietig. De jongen heeft zijn vang-gooislurf inmiddels voor zijn gezicht om zijn huilen te verbergen.

Een van de jongens laat meteen zijn vang-gooislurf vallen, loopt naar de jongen toe en slaat zijn armen om hem heen.

“Wat lief van je!” zeg ik.

Ze spelen met zijn drieën verder. Het spel gaat goed, de nieuwkomer deelt in het plezier en straalt. Dan bedenk ik hoe groot het verschil is met zijn houding net. Het is de vicieuze cirkel. Kinderen die zich buitengesloten voelen stralen dat uit, en zien er vervolgens niet uit als kind waarvan je denkt: “Goh, het lijkt me gezellig om met jou te spelen.”  Gelukkig kan die vicieuze cirkel ook de andere kant opgedraaid worden.