Soms blokkeer ik bij grote klussen

Drie maanden stond mijn balkon vol met alles wat uit mijn slaapkamer kwam.

Een kompleet bed met matras, een afgebroken kast uit mijn keuken (die stond achter mijn bed omdat ik niet wist wat ik er mee aan moest), en een hele boekenkast.

Ik had al gezien dat ik vuilnis op kon laten halen, maar ik was bang voor dat project. Bang voor het regelen en bang voor het gesjouw.

Vrijdag heb ik online de afbraak gemaakt. Ik was we nu klaar voor, en bovendien helemaal klaar met een balkon waar ik niet op kon zitten.

Ik had kunnen bedenken dat die afspraak pas over drie weken kon. Maar ik was het zat. Ik heb gisteren en vandaag alles naar de fietskelder gesjouwd, behalve het matras, dat daar echt niet meer in past.

Het was zwaar. Heel zwaar. Ik heb lopen vloeken en schelden op die zooi, want god, wat was het veel.

En nu is mijn balkon een beetje begaanbaar. Als het matras straks weg is maakt ik het weer een fijne plek.

Ik zit op mijn balkon en ik huil. Van uitputting, en omdat ik het eindelijk gedaan heb. De ik die ontvangt, dankt de ik die dit deed.

Ik ben trots, dankbaar en heel erg moe.

Dwang

Het troost me, nu ik weet

dat mijn rituelen, rituelen zijn.

Dat mijn dwangmatige handelen

een dans is, waarmee

ik me behoud, bescherm en zegen.

Ik laat mijn kleine wereld kloppen

met wat ik doe en denk.

Mijn bezweren is een soort van wiegen,

een veilig kunnen voelen.

Schoonheid

Schoonheid

Ik ben een gewillige prooi. 

Dat is altijd zo geweest.

Ik vind zoveel dingen mooi.

En schoonheid is een gulzig beest.

Schrijver, dichter

Toen ik verhalen wilde schrijven

leerde ik “show don’t tel”

Je mocht niet schrijven

dat iemand verdrietig was

dat moest blijken

uit wat ie zei

of deed.

Maar toen bedacht ik

maar dat is het spel

dat niet autisten spelen,

raden hoe iemand zich voelt.

Dus nu schrijf ik het gewoon 

“Ze is verdrietig”.

En ook in mijn gedichten

schrijf ik wat ik bedoel.

Ik kwam vandaag mijn autisme tegen

Ik deed vandaag mee aan “Plandelen”, een gemeentelijke activiteit. Plandelen is PLastick oprapen terwijl je wandelt. Dit was het tweede jaar dat er een Plandeldag was.

Wat kwam ik mijn autisme en misschien ook mij ADHD tegen! Het begint er al mee dat ik veel te vroeg was. Als er staat “verzamelen vanaf 9 uur”, dan ben ik dus net iets voor negenen. Terwijl er een half uur was gerekend voor de inloop.

We verzamelden in de kerk en ik was er dus al voordat die open was. 

Omdat er nog helemaal niemand was leek het me goed om de man te helpen die de koffie en thee klaar zette. Maar daar begint bij mij de stress. Ik wil het goed doen, dus ik durf amper eigen initiatief te nemen. Pak ik wel de goede kopjes? Hoeveel moeten het er dan zijn? Mag ik zomaar kasten openen om te zoeken naar lepeltjes? Ik zie duizenden dingen die ik “fout” kan doen. Fout is voor mij alles dat ik net even anders doe dan degene die ik help. Als ik zijn ritme en orde verstoor, ben ik meer lastig dan dat ik help. Maar helemaal niks doen voelt ook niet goed.

En dan stroomt het opeens binnen met mensen die wel relaxt omgaan met een aanlooptijd. Het is druk. En ik voel hoe ik me geen raad voel in zo’n menigte. Ik heb het idee dat ik gezellig moet zijn, en hier en daar een praatje moet maken. Maar ik ben niet handig in korte, gezellige praatjes. Ik geef altijd veel te uitgebreid antwoord op vragen, en besef pas achteraf dat die bedoeld zijn om even contact te hebben en niet om uitgebreid over dingen te praten. 

Vandaag sta ik mezelf toe om niet gezellig te zijn. Om gewoon in stilte te genieten van dit samenzijn. Dan ben ik maar die wat stille ondoorgrondelijke andere vrouw. 

Vervolgens merk ik mijn onrust omdat ik niet weet hoe het straks gaat lopen. Er is een tas met opraap-stokken en er liggen rondjes die ik al goed bestudeerd heb en waarvan ik concludeerde dat die bedoeld zijn om een vuilniszak open vast te kunnen houden. Mag je die zo pakken? Is er genoeg voor iedereen? Zo niet, moet je dan samen met iemand. En hoe kies ik dan iemand, en hoe doen we dat dan? En hoe sociaal moet ik dan wel of niet zijn? Weer voel ik hoeveel onrust zoiets in me oproept en ik snap nu waarom ik dit soort dingen meestal mijd. 

Ik heb een stok, en kies mijn eigen route. Maar nu komt mijn perfectionisme naar boven. Ik kan alleen maar links of rechts een straat inlopen. Ik mis dus de helft. Loop ik diezelfde straat dan zometeen de andere kant op terug? En hoe doe ik dat ik kleine parkjes? Hoe zorg ik dat ik daar niks mis? Het kan niet zo zijn dat een werk, of deel van een wijk, straks nog zwerfvuil heeft nadat ik er geweest ben. Maar er zijn zoveel straten en open plekken! Hoe zorg ik dat ik die systematisch allemaal mee neem?

Weer heel veel onrust in mijn hoofd. 

Dit is hoe ik mij bijna altijd en overal voel, besefte ik vandaag. Duizendje kleine dingen die me onrust geven. Onrust die ik nooit eerder bewust kon voelen omdat ik het altijd meteen wegduwde. Pas nu ben ik me dat bewust. Ik ben de laatste jaren steeds meer bezig om alles te accepteren van wat er in mij is. Pad nu laat ik de onrust toe. Ik vond het vandaag niet erg om het te voelen. Maar het raakte me diep.

Ik besefte vandaag hoezeer de kleine Emma dit altijd en overal voelde. Hoe onzeker ze was. Hoe hard ze werkte om overal maar in te passen, en hoe ze altijd voelde dat ze daar vreselijk in baalde. Ik houd haar in mijn armen. Vandaag was een dag om alles te voelen en om mezelf te helen. Ik vermoed dat ik nog heel veel voelen en helen te gaan heb.

En toen werd alles anders

En toen wilde mijn dochter niet meer verder leven.

En toen stortte ook mijn leven in.

En toen bedacht dat niemand er wat aan had als ik in zou storten. 

En toen las ik over Etty Hillesum die in het donkerste van alles liefde bleef zien.

En toen bedacht ik dat ik dat ook moet doen.

En toen bestelde ik haar dagboek.

En toen wilde ik zelf ook een dagboek maken.

En dat wil ik niet alleen om Etty Hillesum na te apen. Hoewel dat wel is wat ik doe. Net zoals ik Louise Glück na aap in de gedichten die ik op dit moment schrijf. Ik heb besloten dat ik daar geen oordeel meer over wil hebben. Het is hoe het bij me werkt. Als ik iets geweldig vind, wil ik dat op een of andere manier in mijn systeem hebben. Dat begint dan met plat na-apen, maar ik vind mijn eigenheid daar wel in.

Het donkere van Etty Hillesum gaat over de tweede wereldoorlog. Het is vandaag de dag na de Europese verkiezingen. De uitslag was nét iets minder rampzalig dan die van de Nederlandse, eind vorig jaar. Maar het fascisme rukt op. En ook dat geeft een schaduw. 

Ik moet het over Fenna hebben, mijn dochter, maar nu nog even niet, ook al is ze de reden van dit dagboek. Ik had nooit een dagboek nodig. Ik schreef blogs, maakte filmpjes en schreef eindeloos veel posts op twitter en facebook. Maar nu is er iets in mijn leven dat doordringt in alles wat ik doe, en wat ik niet kan delen op de socials. Dus ga ik op deze plek schrijven, waar niemand bij kan komen tot ik dood ben. Ik heb niet de illusie dat wat ik schrijf net zo van belang is als het dagboek van Etty Hillesum.

En toch schrijf ik alsof iemand het gaat lezen. Het lukt me niet om Ins Blaue Hinein te schrijven. (Ik moest googelen hoe je dat schrijft. Twee jaar na mijn herseninfarcten weet ik van veel woorden nog niet hoe je die moet spellen. Vooral de Z of de S,  IJ of EI de V, of F, de S of C, of CH, de V of F. En buitenlandse woorden zijn helemaal een ramp. 

Ik denk dat ik graag voor iemand schrijf, omdat ik me dan minder eenzaam voel. Dus schrijf ik nu naar jou. Ook als weet ik niet wie je bent. Ook als besta je niet omdat niemand dit ooit gaat lezen, Ik doe gewoon alsof, en dat helpt me. En als ik het tegen iemand heb, wil ik graag een “wat vooraf kwam” vertellen.

Sinds de herfst kreeg ik mijn leven aardig op de rit. Ik was nogal stuurloos geweest, na mijn herseninfarct, eind mei 2022. Ik weet niet of het door de zweethut kwam, die ik deed met een vriendin, of doordat ik vriendinnen vond waarmee ik zoiets kon doen, maar ik begon weer horizon te zien. Ik was druk bezig met het tekenen aan Liedwij, ik had mijn pleinwachtboek, ik begon met het schrijven van een toneelstuk, ik vertelde in Mezrab, en ik maakte zelfs een plan om vertelavonden te gaan organiseren.  

Ik maakte me wel zorgen over Fenna. Ze kreeg een goede diagnose, en ik vond dat ze een goed plan hadden. Maar ik zag aan haar dat de rek eruit was en dat ze de moed begon te verliezen.

Ik begon haar vaker te bezoeken. Vooral ook omdat ik me schuldig voelde dat ik dat niet al lang deed. En toen, op zeven mei j.l. vertelde ze me dat ze een levenseinde traject wilde aanvragen. Gek genoeg kwam dat niet als een verrassing, maar het maakte alles in een klap anders. Mijn hoop was nu ook weg. En ik voelde me schuldig voor het fijt dat ik zo lang aan die hoop had vastgeklampt omdat ik daardoor al die tijd niet echt bij Fenna was. Ik had bij haar moeten zijn met haar verdriet en pijn, en niet ergens waar zij niet meer bij kon komen. Ik vroeg haar of ze niet vreselijk alleen was. Dat was ze.

Hier zit iets waar ik veel over moet schrijven, en ik hoop ook dat ik mensen vind om me te praten.

Die hoop.

Als ik die hoop ruimte geef voelt het alsof ik Fenna in de steek laat. Omdat ik met die hoop de pijn, het verdriet en de uitzichtloosheid van Fenna niet serieus neem, zo voelt het. Ik schreef vanmorgen iets waarvan ik een gedicht wil maken:

De schaduw van het hoopvol zijn

Is ontkenning van de pijn.

En aan de andere kant, als ik geen hoop heb, voelt het net zo goed alsof ik Fenna verraad. Alsof ik niet wil dat ze blijft leven. Ik zit nu in de bizarre positie dat ik haar steun in haar weg naar een levenseindetraject, terwijl ik helemaal niet wil dat ze haar leven eindigt. Maar als ik inspeel op het behouden van haar leven, ga ik in tegen waar zij nu is.

Ik verwoord het niet goed. Dat is niet erg. Ik heb dit dagboek. Ik kan er op terugkomen.

Een week voor ik Fenna het me vertelde zat ik in de tuin van de kerk. Dat is waar ik ‘s morgens in de zin kan zitten koffie drinken. Toe ik naar huis liep zag ik dat de kerk open was. Ik ging naar binnen en maakte een praatje. Dat was fijn. Ik was twintig jaar geleden lid geweest van de Remonstranten in Nijmegen. De sfeer hier voelde hetzelfde. Vrijzinnig en met een open hart voor iedereen, gelovig of niet. Ik ging naar de dienst voor de dodenherdenking en ook naar de reguliere dienst daarna. Dat waren mooie diensten. Dit was voor mij een manier om meer geaard te worden in het, Doorwerth, het dorp waar ik al bijna zeven jaar woon, maar waar ik nog te weinig binding mee voel. En nu, met het verdriet dat, hoe dan ook, de rest van mijn leven bij me zal zijn, is het goed om me gesteund te voelen. Ik ga lid worden van de kerkgemeente. Een van de dingen die ik ga doen is de lesweek. Daarvoor lees ik nu een boek over levensvragen. In dat boek werd geschreven over Etty Hillesum. Ik kende die naam uit de boekenkast van mijn moeder. Ik las dat ze in het aanzien van de holocaust het vertrouwen in de liefde bleef houden. Ik bestelde het boek bij Boekwinkeltjes. Vandaag kwam het binnen. En vandaag begin ik mijn eigen dagboek.

Vreemd genoeg voel ik hoop. Vreemd genoeg voel ik liefde. Vreemd genoeg geniet ik ervan als de zon schijnt. Ik ben al twee keer naar het openluchtmuseum geweest en een keer naar Kröller Müller. Ik geniet daar echt van. Ik kom tot rust. Ik voel wat ik voel als ik in de natuur ben. Dat is een onbeschrijfelijk gevoel, ik zou bijna durven zeggen een godservaring van vrede. Dat is wat me overeind houdt. 

Ik heb sinds twee weken een iPad (waar ik nu op typ), en ik geniet van het ontdekken van hoe ik daar op kan tekenen. Ik ben erg tevreden over de tekening die ik gisteren maakte.

Gedichten in mijn hoofd geschreven

Vandaag precies twee jaar geleden kreeg ik een herseninfarct.
De gedichten die ik in die periode “schreef” zette ik pas later op papier. Die teksten, met inleiding, deel ik nu hier:

 

 

Eerste gedichten na herseninfarct.

Deze gedichten maakte ik toen ik nog niet kon lezen, in de eerste weken na mijn hartinfarct.

Het maken (niet schrijven dus) was een moeizaam proces omdat ik elk woord moest onthouden. Ik had niet veel anders te doen, die weken dus dit is waar ik een groot deel van de dag mee bezig was. Eindeloos herhalen van deze zinnen, totdat ze in mijn hoofd zaten. Het was meteem ook therapie en oefening om mijn hoofd weer op gang te krijgen. 

Nu, half oktober, schrijf ik ze voor de eerste keer op. Ze zitten nog allemaal in mijn hoofd.

 

 

 

In mijn hoofd is een stukje stuk.

Maar ik heb nog veel geluk.

Niet meer kunnen lezen is niet fijn.

Maar ik had ook jou vergeten kunnen zijn.

 

 

 

 

 

Soms is doorgaan de

de enige deuk

die je kunt slaan

in het beton van het verdriet.

Het leven is lastig

en niet altijd leuk.

Dat het ook mooi is

voel je soms niet.

 

 

 

 

 

 

 

O taal, ik hou zo van jou

Je woorden verzetten mijn zinnen

je zinnen zingen in mijn hoofd.

Maar met de letters gaat het mis.

Ik heb zo’n moeite

om ze te vertalen in fonemen.

Misschien omdat

ik ze niet letterlijk wil nemen.

 

 

 

 

 

 

Op weg naar iets

ben ik onderuit gegaan.

En nu lig ik languit

op de vloer van mijn bestaan.

Mijn lichaam vraagt:

Waar wilde je naar toe?

Of waar wilde je vandaan?

Totdat je dat antwoord weet,

heeft het geen zin om op te staan.

Niet alleen de kou dringt door

nu ik oude stemmen hoor,

en voel wat ze bedoelden.

En voel wat ik nooit voelde.

Veel ervan is oude pijn

dus het kost kracht om hier te zijn,

meer kracht dan om op te staan

en gewoonweg door te gaan.

 

 

 

 

 

 

 

Ik raak haar nooit meer kwijt

mijn bange ik, die me wijst om hoe het hoort.

Ze loodste me gevaren door,

maar wil nu niet meer van boord.

Uit boosheid, dacht ik eerst.

Ik heb haar niet meer nodig.

Ze is nu gepikeerd

em voelt zich overbodig.

Maar toen ik met haar sprak

bleek dat niet de pijn.

Ze was gewoon een beetje bang

om alleen te zijn.

Nu mag ze voor altijd

bij me blijven schuilen.

En steeds als ik haar troost

moet ik zelf een beetje huilen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wat bedoelen ze, als ze zeggen

“Je bent zo sterk!”

Dat ik niet huil?

Dat ik niet klaag?

Dat ik niet schreeuw? 

Dat ik niet empathisch ben? 

Ik doe het allemaal.

En soms wil ik zelfs opgeven.

Maar weet je,

als je tegen de wereld zegt:

“Ik stop er mee!”

Dan blijft die wereld zo onbekommerd doorgaan

dat je uiteindelijk weer zegt:

“Oké dan, ik doe wel weer mee.”

Zelfs het opgeven heb ik opgegeven.

Dus wie is er nu sterk?

 

 

(“Empathie” in dit gedicht moet natuurlijk “apathisch” zijn. Dat zie ik nu pas. Ik leer dus nog steeds bij en kan nu dingen die ik toen nog niet kon)