Het grote vallen

 

De bomen houden van hun blad. Bladeren zij als kinderen voor ze. In de lente worden ze geboren. Zo schattig klein, ontkrullend in het teerste groen dat er bestaat.

De bomen genieten van het enthousiasme van het jonge blad. Ze zijn verrukt over het uitzicht en vinden alles in de wereld zo mooi. De bladeren onderaan vragen naar boven wat er allemaal te zien van zo hoog, en de bladeren van boven vragen wat er beneden op straat gebeurt, of over alle dieren die ze tussen de struiken zien, en over de wandelaars op de baden. De bladeren in het midden kletsen met de vogels die altijd met nieuwtjes komen aanvliegen. En ze leven mee met het jonge leven in de nesten. Soms zijn ze een beetje jaloers, als ze de jonge vogels zien uitvliegen.

”Wacht maar!” zeggend de bomen dan: “Jullie gaan ook uitvliegen. Maar eerst is er de zomer nog.

In de zomer zijn de bladeren hun frisse groen kwijt. Alles wordt een beetje saaier voor ze. Gelukkig zijn er zomerstormen, waardoor ze wild heen en weer worden gezwiept. De bladeren houden van zwiepen. Ze houden ook van de harde regen die lekker afkoelt, en ze genieten van het spel van na-druppelen. Als de schrik van de eerste onweer voorbij is genieten ze ook van dat spektakel van donder en bliksem.

“Wacht maar,” zeggend de bomen dan, “jullie gaan straks een veel mooier spektakel maken.”

”Vertel! Vertel!” roepend e bladeren.

En de bomen vertellen over de verkleuring, en het grote vallen.”

De bladeren kunnen het bijna niet geloven, worden ze zo mooi gekleurd als de bomen beschrijven?

”Matuurlijk!” zeggen de bomen. “Jullie zijn toch al eens verkleurd. Of zij jullie vergeten hoe schitterend jullie waren in de lente?”

Het grote vallen klinkt een beetje eng, totdat de bomen vertellen over het dwarrelen. “Dat is net zoals het vliegen van de die jonge vogels. Met een beetje wind vallen jullie niet rechtstreeks naar beneden, maar dwarrelen jullie door de lucht. Als jullie dat met heel veel tegelijk doen blijven de mensen altijd staan om te zien hoe mooi dat is.

Sommige ongeduldige balderen springen eind zomer al, om te zien of ze wel kunnen dwarrelen. Maar de meeste bladeren wachten tot na het verkleuren. Ze zijn opgewonden als ze hun nieuwe kleuren zien. 

“Kijk eens! Ik ben rood!” en een ander zegt “En ik wordt helemaal geel”. Ze strekken zich extra uit als de zon op ze schijnt zodat iedereen het goed kan zien. En ze praten eindeloos over de goreocharivie van het grote vallen. Nu snappen ze dat dat inderdaad een prachtig spektakel moet worden. Een aantal dappere planeren springen al om de termiet uit te proberen. De anderen kijken goed om te leren hoe ze de wint moeten gebruiken. 

“Wij zien jullie straks van beneden.” roepen de dappere vroegspringers. De bomen hopen dan altijd dat de bladblazers nog even niet langs komen.

”En na het groet vallen, is het dan voorbij?”

”Nee, zeggen de bomen. Jullie kunnen nog de hele herfst en het begin van de winte ritselen.” En ze vertellen hoe de kinderen, en een paar leuke volwassenen, door de bossen lopen en met hun voeten de bladeren meeslepen een hoopjes maken die ze de lucht in schoppen. 

“Met een beetje geluk kun je dan ook nog even dwarrelen. Dat kan ook nog als het hard gaat waaien.’

Dan, na de vost en heel veel regenbuien is het echt voorbij, en zijn de bomen weer kaal. De bladeren worden opgenomen in de vruchtbare bosgrond, en zo weer opgenomen door de bomen. En dan is er een nieuwe lente, met nieuw, jong blad. 

Tekeningen mei-september 2025

 

Het is 28 september 2025. Herfst.

Een half jaar geleden maakte ik een boek met de tekeningen die ik het eerst jaar maakte met mijn iPad. Dit is wat ik sinds die tijd getekend heb.

Ik weet niet of ik beter geworden ben. Ik weet ook niet of ik “mijn stijl” gevonden heb. Ik zet ze hier bij elkaar omdat ik later misschien wel kan zien of en wat mijn ontwikkeling is.

Wat in iedere geval nieuw is in een aantal van deze tekeningen, is dat ik gewerkt hebt met diepte onscherpte, een wazige achtergrond. Ik leerde dat dat Bokeh heet. Dat effect heb ik bewust gebruikt in mijn tekeningen. Ik heb gezocht welke “kwasten” daar goed voor werkten. Ik ontdekte dat de kwasten die ik maakte om de wolken mee te tekenen, een mooi onscherpe rand hadden als ik ze gebruikte als kwasten om mee te tekenen. 

In mijn middelbare-school tijd (jaren 70), fotografeerde ik veel en drukte ik zelf mijn foto’s af. Ik was toen veel bezig met compositie en scherpte. Die blik van toen heb ik nog steeds. Dat is hoe ik kijk en dat is hoe ik foto’s maak.  Ik vond dat ik moest leren om rechtstreeks vanuit de natuur zelf te tekenen. Dat zijn deze tekeningen.

Ik maak veel fouten in perspectief. Dat is techniek die ik kan leren. Maar ik merkte dat ik geen geduld heb om buiten te tekenen. Ik wordt onrustig omdat het landschap bij elke keer dat ik opkijk er weer anders uitziet, omdat ik anderen details zie. Ik wil één indruk vastleggen en daar mee werken. Dat is waarom ik blijf wreken met het tekenen wat ik gefotografeerd heb. 

Mijn fotografische blik is onlosmakelijk van mijn tekenen. Misschien is dat een deel van mijn stijl.

Een andere verandering, of het begin daarvan, is dat ik die “onscherpe kwast” niet alleen maar voor de onscherpe achtergrond ben gaan gebruiken, maar ook voor het onderwerp zelf. Het is een onderdeel van mijn wens om wat losser te komen van “precies tekenen”. Wat impressionistische, zou je kunnen zeggen.

Er is veel verschil: de bloemen tekende ik juist wel heel precies, en dat was ook fijn om te doen. Bij de tekeningen van de golven in de Rijn , deed ik het anders. Ik heb eindeloos naar die golven zitten saren. Eerst op de plek waar ik de foto maakte en later ook nog op de fot zelf. Ik wilde de golven in me voelen. Bij de tekeningen zelf heb ik alleen voor de kleuren naar de foto gekend, en toen liet ik het los. Ik tekenden zonder dat mijn hoofd er tussen kwam. Mijn handen wisten beter hoe het moest. Het was magisch om dat te ervaren. Ik ben ook heel blij met deze tekening. 

 

Ik weet nog niet waar dat heen gaat. Dat zie ik over een half jaar misschien wel. 

 

Hieronder de tekeningen die ik niet mislukt vond. 

 

Woon werk op de fiets

In 2015 besloot ik op de fiets naar mijn werk te gaan.  Dat was ongeveer 30 kilometer heen en 30 kilometer terug. Van Wijchen naar Driel. Geen heuvels maar wel een rivier over, en een snelweg en een trein. Dat was ook best vlink klimmen.

Ik startte na de zomervakantie. De oogst was al begonnen, de herfst was al voelbaar. Het was zo schitterend met de mist en de zonsopgang,  dat ik een half uur eerder moest vertrekken omdat ik steeds stopte om foto’s te maken.

Dit zijn de tekeningen van die foto’s.

De foto met het zonlicht door de bomen is gemaakt op

Het mooiste stuk was het winterstraatje, niet alleen omdat ik er dan al bijna was, maar gewoon omdat de bomen zo mooi op een rij stonden en de zon er zo mooi doorheen scheen, en ik vind de naam nog steeds schattig.

De laatste tekeningen is van toen alle velden echt leeg waren en er geblougd werd. Wat is mijn fiets daar smerig van geworden, de willen gingen bijna niet meer doen door de kleuren modder die erop geleerden. Gelukkig had ik toen mij ligfiets nog niet. Daar was ik later wel heel blij mee toen ik de herfst stormen moest trotseren.  

 

Dwang

Dit schreef ik gisteren:

Mijn lieve, troostende stem zegt vaak:
”Het mag er zijn, het is niet erg.”
En dan zeg ik soms:
”Maar ik vind dit juist heel erg!”
En dan zegt ze:
”Ook dat is niet erg, ook dat mag er zijn.”

Het was een inzicht dat op een verrassende manier bij me kwam. Het kwam binnen. Ik voelde rust. Er leip van alles niet lekker, mijn zadel brak en ik moest naar huis lope, en mijn fietsenmaker, die ik koos omdat hij lekker dichtbij was, is op vakantie. En zo nog wat dingen. Maar bij alles wat niet lekker liep hoorde ik de fluister: “dit is niet erg”. En het werkt. Bij geen van deze dingen werd ik ongerust. Ik baalde zelfs niet. Ik voelde rust. Zelfs toen ik niet kon slapen door mijn drukke hoofd voelde ik dat dat niet erg was.

Dat drukke hoofd bedacht wat het verschil was tussen iets dat ik erg mag vinden, en iets wat erg IS. Want het lijkt of ik dat laatste los aan het laten ben.

Met loslaten van “dat het erg is” bedoel ik niet dat ik de ernst van de situatie ontken, maar dat ik mijn Dwang, die de ernst vast zet los kan laten. Ik ga proberen dat uit te leggen.

Alles wat ik erg vond, wás voor mij ook erg. Dat is mijn dwangstoornis. Voor dwang is iets niet zomaar erg, het is jeuk waaraan gekrast MOET worden. Het roept hal onuitgesproken gedachten op: 
je deugt niet,
de mensen om wie je geeft vinden je slecht,
dit kun je niet meer goed maken,
dit verpest datgene waar je van wilde genieten,
nu kun je überhoupt nooit meer genieten,
alles is verpest.

Nooit echt expliciet maar dit is wel zo’n beetje de teneur van het onrustige gevoel dat altijd heel hard knaagde als er iets “ergs” gebeurde, en het was hee lang in mijn leven voortdurend op de achtergrond aanwezig.

Ik kwam daar de laatste laren, sinds mijn transitie, en later na mijn therapie, als steeds losser van. Het voortdurende knagen was al vaak voor langere tijd gewoon weg. En ik raakte niet zo snel meer in paniek bij van alles.

Maar het verdriet in mijn familie, de zorgen over mijn dochter, deed mijn aarde weer schudden. Mijn balans werd weer wankel.

En die zachte stem die zei dat het niet erg was, en dat het ook niet erg was als ik het wel heel erg vond, geeft me weer een nieuw evenwicht. Zelf hele grote verdrietige dingen betekent niet langer dat er iets in mijn fundamenteel mis dat ik moet fixen. Want dát is hoe het voelde. Ik moet mezelf fixen, en dat gaat me nooit lukken, maar als ik stop met proberen dan . . . Ik had nooit een concreet beeld van wat dat “dan” nou was, en dat maakte het juist afschrikwekkend. Nu ik dit schrijf, besef ik dat mijn boek “De Tussenwerelden” daar over ging.

Het voelt alsof die koppeling nu weg is. Het zal zich vast wel weer een keer aanbieden, maar ik heb nu een stem die me verteld dat het niet erg is, en dat ik me heel erg rot mag voelen zonder dat ik iets hoef te fixen.

  

 

 

Nog wakker en iets delen

Ik bracht mijn dochter vandaag naar haar rTMS behandeling. Dat is magnetische stimulering van de hersenen om bepaalde gebieden te activeren (depressie) of juist de doven (OCD). Mijn dochter krijgt deze twee allebei.

Deze behandeling is er als je niet meer zelf op een bewuste manier, je onbewuste kunt trainen/ aansturen. En mijn dochter heeft een hele grote autistic meltdown. Dit is wat ze nog moet doen, wil ze verder met het einde-levens traject. En ze doet het. Zo dapper, want ik zie dat het pijn doet en dat ze het amper volhoudt. 

Ik durf beide niet te hopen dat dit het tij nog gaat keren, maar ik wil die hoop ook niet weggooien. Het is een wankel evenwicht tussen hoop en accepteren.

Ik was blij dat ik iets kon doen. Haar moeder doet zo vreselijk veel, die brengt haar elke dag en nu ga ik ook een keer per week. Dat is heel weinig, maar het is iets.

Ik kom mezelf heel hart tegen. Ik wil meer doen, maar ik merk nu pas hoe pepert ik ben. Ik kom mijn eigen OCD/Autsime tegen. Ik ga n.l. Ook een paar dagen achter elkaar de zorg overnemen, en daar zie ik tegen op. Ik heb al 5 jaar niet meer ergens anders geslapen dan in mijn eigen bed. Ik heb inmiddels van alles nodig voor een nacht, en ik slaap slecht. Ik schreef dit nu om half één, terwijl ik normaal om half elf naar bed ga. Maar als ik een prikkelvolle dag heb gehad heeft het niet veel zin om er vroeg in te gaan liggen. Mijn hoofd blijft dan heel lang op volle toeren bezig.

En hoewel vandaag goed was, wil ik nog niet de lichten uit doen. Het is niet fijn om in het donker te zijn met een hoofd dat alle kanten op gaat. Dat ik nu schrijf is een poging om wat dingen een plek te geven. De wereld in, want het is me nu te zwaar om alleen te dragen.

 

Ik ben Emma

Toen ze een jaar of drie was, zij ik een keer tegen mijn dochter:
“Ha, daar is papa,s kleine meid.”
Ze keek me aan en zei zeer beslist:
“Nee! Ik ben Fenna!”

Ik heb zó veel van mijn kinderen geleerd, en ik leer nog steeds van ze.

En oh, wat heb ik vreselijk veel fout gedaan als vader. Maar ook dat leerde ik van mijn kinderen: Ik deed wat ik kon, en ik deed het met heel erg veel liefde. Dat kon ik verstandelijk prima benken, en zelfs geloven, maar mijn kinderen hielpen me om het binnen te laten komen.

Ik had deze week, met mensen uit mijn kerk een leesweek. We lazen “Op het compassie van vreugde” door Nikolaas Sintobin. Over de levensweisheden van Ignatius van Loyola.

Voor mij confronteerde het met het feit dat mijn leven zo’n rommeltje is. Dat op zich niet zo zeer, maar dat mijn verdriet daarover komt uit het feit dat ik zo graag had gewild dat dat rommeltje ergens toe zou leiden.

Maar het is nog steeds een rommeltje. Ik kan geen trots voelen op dingen die ik heb gedaan. Er is niet iets waar ik heel goed in ben geworden. Eris niet iets waar al die levenslessen naar hebben geleid.

Vader zijn was iets waar ik ooit trots op was. Maar ik heb die lieve wijze dochter van me niet kunnen voorbereiden op een wereld die te veel van haar vroeg.

Ik dacht ooit dat ik een goede treiner/coach zou worden. Later dacht ik dat ik een goede juf zou worden. Dat is niet gelukt. Ik schrijf en ik teken, en soms vertel ik. Ik heb een tijdje gedacht dat dát en dan zo worden. Maar dát is het niet. Ik ben dankbaar dat er mensen zijn die het mooi vinden wat ik maak.

In de leesweek besefte ik dat ik vrede en wellicht zelfs vreugde kan hebben over alles wat ik niet ben.

En dat wist mijn dochter al. Ze liet me het zelfs nóg een keer wete.

In de eerste uren na mijn herseninvact was ik heel veel kwijt. Fenna was mee in de ambulance.
“Ik ben zelfs jouw naam kwijt!” Zei ik
“Ik ben Fenna.” Zei ze weer.
“Ik ben zelfs mijn eigen naam kwijt. En het stomme is, ik weet de naam ‘Jacob Jan’ nog wel!”
Fenna keek me aan en zei:
“Je bent Emma”.

Daar moest ik aan denken toen iemand in de leesweek precies dat zei, toen ik vertelde over wat ik allemaal niet was.

“Je bent Emma”.

Het is nu de tijd om binnen te laten komen dat dat genoeg is.

Ik ben Emma.

Dat is genoeg. Ik hoef daar ook niets trots op te zijn, en dat is fijn. Ik lan daar dankbaar voor zijn en dat is iets wat ik wél kan voelen. Dat gevoel mag gaan groeien, die dankbaarheid.

Liefde

Ik had een blaasontsteking. Ik kwam bijna niet meer van de WC af. Het deed pijn, en ik had best hoge koorts waardoor ik me ook nog beroerd voelde.

Beterschap, schreef mijn dochter, en dat ontroert me. Ik schreef teug dat ik zo graag wilde dat ik het aan haar kon zeggen, met het vertrouwen dat dat ook zou gebeuren, die beterschap. Maar wet weten beiden dat dat niet mee gebeurt. Ze antwoorde: “Maar ik ben blij om te weten dat beterschap wensen voor jou wel werkt.”

Ik weet uit haar beschrijvingen dat zij zich zo altijd voelt als ik nu deze ene dag, maar dan erger, en dag en nacht. Vooral de nacht, want ze kan niet slapen, en ze valt pas ‘s ochtend door uitputting is slaap. Ik schreef ‘erger’ want het het is niet de enige last die ze heeft, er komt nog een heel scale bovenop, en dat  is al langer dan een jaar zo. Ze zoekt afleiding maar ze heeft zware brain-fog waardoor ze maar weinig dingen kan doen die haar afleiden. 

Ze houdt het vol, want de artsen en psychiaters die haar einde levenstraject beoordelen, vinden dat er nog dingen zijn die ze moet proberen.

Ze vroeg me afgelopen week of ik haar naar het tuincentrum kon reiden. Ze grapt dat ze net als een baby moet worden rondgereden omdat ze daar rustiger van wordt. In het tuicenttrum zoekt ze voor haar moeder, haar broer en haar zussen van alles uit. Ze kent ze  goed en vindt het fijn om na te denken over wat ze leuk zou vinden. Het was heel fein om zo met haar te zijn, en haar weer even te zien stalen. En om weer te ervaren hoe veel liefde er in haar zit, dat er uit moet. Dat is ook een deel van haar verdriet, dat het door haar autisme te vaak niet lukt om haar liefde en haar creativiteit te laten stromen. Ik ben zo blij met elk moment waarop ik die vonk toch weer zie gloeien, ook al weet ik dat zij hier morgen de prijs voor betaalt. Dat weet zei ook, maar dit heeft ze nodig om vo te houden,

Voor haar broer koos ze een peper pant. Ze zoch er één uit die pepers had, maar ok nog wat bloemetjes die nog uit moesten koen. Zo is ze. Op de details letten. Het was een schoot in de roos. Mijn zoon en apte vandaag een foto om te laten zien hoe die groeide. En hij schreef er bij dat ze er peper-olie van gaan maken, wat hem veel hartjes van mijn dochter oplevert.

Ze kan ondanks haar eigen ellende goed meel leven met onze vreugdes en er blij mee zijn. We weten dat we haar helpen om deze vreugdes te toe te laten en ook kunnen voelen. Want ze laat ons zien hoe zorgzaam ze voor ons is. Dat is de reden dat ze vol houdt wat ze niet kan volhouden. 

In al dit mateloos verdriet is er ook mateloze liefde, en die voelen wen en koesteren we. 

Ik huil bij het zoen van dat mooie peper plantje en de liefde tussen mijn kinderen.

En ik heb mateloos veel respect voor mijn ex vrouw die al crisissen opvang omdat mijn dochter bij haar in woondt. 

Ze waren hier even samen, omdat mijn dochter wat oude DVD’es wilde lenen. Op mijn verzoek bracht ze wat werk mee dat ze in haar studie maakte. Gisteravond balderde ik het door en ik moest huilen hoeveel werk en hoeveel aandacht er in die tekeningen zaten. Ik schreef het in de app: “Wat heb jij ongelofelijk hard gewerkt”. Haar moeder reageerde direct en schreef: “Ja, belachelijk hard!!”. Daar moest ik weer om huilen. Ik begreep wat ze daar mee wilde zeggen. Ze wilde net als ik laten weten dat ze erkent dat we misschien niet genoeg gezien hebben hou hard onze dochter werkte, en hoe veel het haar kostte. We wilden beiden nu expliciet laten weten dat we dit nu wel zien.  Ik huil ook omdat ik weet dat mijn ex zich schuldig voelt over het feit dat ze onze kinderen aanmoedigde om alles uit zichzelf te halen. Net zo als ik mijn schuldgevoelens heb dat ik als autistische vader mijn dochter niet mee handvatten heb kunnen geven. Weten dat we deden wat we konden vanuit liefde helpt nooit helemaal om die schuld niet een beetje te blijven voelen, en ook dat is liefde.

De liefde overstijgt in ons gezin nu alles.