Pleinwacht

Dit gaat niet over een kind. Het gaat zelfs niet over meer kinderen. Het gaat om een systeem, en daarmee over alle kinderen.

 

Vroeger zei ik wel eens dat kinderen het moeilijk vonden aanspreekbaar te zijn, en dan bedoel ik dat ze moesten leren om verantwoordelijkheid te maken voor hun gedrag. Maar dat was heel erg vanuit mij als leraar bekeken. Nu ik meer vanuit kinderen kijk zeg ik hetzelfde maar ik bedoel er iets ander mee.

 

Sommige kinderen vinden het moeilijk om aangesproken te worden. Ik bedoel dat nu letterlijk. En het IS ook moeilijk om aangesproken te worden. Dat kelt een zeer grote mate voor kinderen die niet in hokjes bassen. Zij krijgen zó vaak signalen dat wat ze doen niet past binnen de verwachtingen dat het een wonder is als ze niet een beetje schuw worden. De eerste reactie op aangesproken worden is dan een heel logische “wat doe ik nou weer verkeerd”.  Het scheelt al een hele hoop als kinderen zonder oordeel aanspreekt. Het scheel nóg meer als die oordeelloosheid systematisch door de hele school heen wordt vastgehouden. En dat is een contradictio in terminis gezin de manier waarop ons onderwijssysteem is opgezet. Dat systeem is opgericht fouten te verbeteren.

 

Dat betekent dat kinderen die gevoelig zijn voor hoe anderen tegen hen aankijken, de buitenbeentjes, extra hulp nodig hebben. Meer dan andere kinderen hebben ze de boodschap nodig dat ze goed zijn zoals ze zijn. Het is niet een kwestie van verantwoordelijkheid nemen. Deze kinderen voelen vaak al een verantwoordelijkheid die groter is dan ze aankunnen. De kans is groot dat als je ze aan wil spreken, ze zelf al lang en uitvoerig zichzelf hebben aangesproken. Als ze ontwijkend reageren is dat niet omdat ze de boodschap niet horen. Ze horen hem wel, en ze weten het dus waarschijnlijk al. Wat ze ontwijken is de pijn van publiekelijk en wéér gewezen worden op het niet voldoen aan verwachtingen. Die pijn is er niet als ze zich veilig veilig voelen. Als ze weten dat ze gerespecteerd en geliefd worden, precies zoals ze zijn. Niet de kinderen hebben hier iets te veranderen, het systeem heeft iets te veranderen.

Alles wil gehoord worden en gezien worden. Dat de klap zeer deed wil gehoord worden. Dat de klap echt heus waar per ongeluk was, wil gehoord worden. Ik vind het mijn taak als pleinwacht om ze te laten zien dat beiden naast elkaar kunnen bestaan. Dat het een niets af doet aan het ander.

Sowieso ben ik er als pleinwacht om te zien wat gezien wil worden, om te horen wat gehoord wil worden, en om ruimte te geven voor wat gevoeld wil worden.

 

 

 

Ik hield een preek vandaag. Niet vermanend, het was een uitleg.

Een jongen kwam naar me toe dat hij niet mocht meedoen. Dus ging het met hem mee om te vertellen dat er een regel is dat iedereen mee mag doen.

Ik zag de teleurgestelde gezichten. Het waren vrienden onder elkaar, die maar een alf woord nodig hebben. En dan is het lastig als iemand mee wil doen die daar niet in mee kan. Maar dat is nu juist het punt die die regel wil maken: dan doen je maar wat moeite.

 

Dus legde ik het uit. Dat ik snap dat het soms een stomme regel is omdat je je spel niet zo kunt spelen als je wil. Ik vertelde hoe het voelt als je niet mee mag doen, ik vertelde dat ik daar zelf als kind last van had gehad, en dat het zeer doet. Dat al je nooit een kans krijgt om mee te doen, je ook niet kunt leren hoe je aan kunt sluiten. Dat ook de pauze een beetje school is waar je dingen leert, en dat één van die dingen is hoe je samen kunt spelen. En dat betekent dat je niet precies kunt doen wat je wil, omdat we met zijn allen een groep zijn, en die groep moet ervoor zorgen dat niemand achter blijft.

 

Ze waren nog steeds niet blij. En misschien land dit niet in een keer. Maar er zijn meer pauzes en niet elke les hoeft in een keer geleerd te worden.

Ik hou van kinderen die stug volhouden met iets dat ze nog helemaal niet kunnen. Stug is trouwens het verkeerde woord, ze zijn vrolijk fanatiek. Nu is er weer een jongen uit groep 3 die elke dag, bijna de hele pauze bezig is met badminton. Het zou de hele pauze zijn, als ik niet na tien minuten stop omdat ik te moe word. Ik juich hem toe bij alles wat lukt. We zitten na drie weken al op drie keer heen en weer. Dat is zes keer raak slaan achter elkaar! Ik tel de keren dat ik raak sla ook mee omdat dat betekent dat hij de bal mooi voor me aanbrengt. Het gaat nog eindeloos veel mis en hij laat zich er niet door ontmoedigen en dat vind ik zó gaaf!

Stelten zijn om mee te steltlopen. Maar stelten zijn ook mooie zwaarden of totems. Ik wil niet te strak zijn in de regel dat spullen alleen maar gebruikt mogen worden waarvoor ze bedoeld zijn. Het vinden van onorthodoxe toepassingen laat juist de creativiteit van kinderen zien en die wordt al zoveel onderdrukt. Dus zeg ik tegen een jongen die iets te hoog zwaait met zijn zwaard dat dat gevaarlijk is. Hij paradeert er draans mee zonder te zwaaien, en dat vind ik goed. Maar ik vraag me intussen af of ik het niet helemaal moet verbieden.

 

Even later zie ik waar de andere stelt is. Een kind bovenop het klimtoestel zwaait er mee en voor ik er iets van kan zeggen gooit hij het in de boom die met zijn krijn bijna dat klimtoestel raakt. Gelukkig blijft de stelt hangen.

“Dat is niet de bedoeling van stelten!” zeg ik met stemverheffing, terwijl ik er naar toe loop. Ik weet de stelt uit de boom te halen (onder gejuich van kinderen). Ik pak beide stelten af en breng ze naar de bak waar het speelgoed in licht. 

“En nu blijven ze bij elkaar, om mee te steltlopen!” zeg ik tegen de kinderen die verzameld waren om het spektakel te zien. 

Dan besef ik dat mijn stemverheffing niet bedoeld was voor de jongen die met de stelt gooide. Ik was boos op mezelf omdat ik de situatie niet goed had ingeschat, en te laat had ingegrepen. Die jongen kreeg een lading die niet voor hem was. Ik loop naar hem toe en leg een hand over zijn been (hij is nog steeds bovenin het klimrek). 

“Schrok je?” vraag ik. Hij knikt.

Ik aai zijn been even en zeg: “Sorry dat ik zo hard riep. Het is ok, het is goed afgelopen.”

Ik zie dat hij opgelucht is. Ik heb mijn lading bij hem weggehaald, daar hoorde hij niet.

 

Soepel met regels omgaan is iets dat je niet lichtvaardig moet doen. Als het nodig is om soepel met regels om te gaan klopt de regel niet helemaal. Mooier zou dan zijn om die regels aan te passen. Nóg mooier is om geen regels te maken maar afspraken. Dat laatste is een tijdrovend proces omdat je de kinderen erbij moet betrekken. Het levert wel enorm veel op.

 

Ik moet het als pleinwacht doen met de regels die er zijn, en dat is niet heel moeilijk. De regels zijn logisch en duidelijk, en ze beperken de kinderen zo min mogelijk. En toch wijk ik er soms van af, maar, zoals gezegd, nooit lichtzinnig. Het moet nooit willekeur worden. Kinderen hebben het recht te weten waar ze aan toe zijn. Daarom wil in altijd kunnen uitleggen waarom ik het deze keer anders doe.

 

En dat kon ik vandaag. Een kind had haar hoofd zeer gedaan. Vier meiden kwamen met haar mee. Ze zagen er bezorgd uit. Ik keek, en zag niet veel meer dan het begin van een heel licht bultje. Maar het deed zeer, dat zag ik ook. Soms een een nat washandje of kold-back niet zozeer nodig om een  zwelling tegen te houden, als wel om troost te bieden en bevestiging te krijgen van de pijn die je voelt.

 

Ik laat in zo’n geval altijd maar één vriendin mee gaan, want soms wordt het iets te gezellig binnen, als het eenmaal mee valt. Deze vier kinderen zaken er niet uit alsof ze gezelligheid zochten. Ze waren allen vier bezorgd. Dus mochten ze voor mij voor deze keer alle vier mee. 

 

Natuurlijk is die

Soepel met regels omgaan is iets dat je niet lichtvaardig moet doen. Als het nodig is om soepel met regels om te gaan klopt de regel niet helemaal. Mooier zou dan zijn om die regels aan te passen. Nóg mooier is om geen regels te maken maar afspraken. Dat laatste is een tijdrovend proces omdat je de kinderen erbij moet betrekken. Het levert wel enorm veel op.



Ik moet het als pleinwacht doen met de regels die er zijn, en dat is niet heel moeilijk. De regels zijn logisch en duidelijk, en ze beperken de kinderen zo min mogelijk. En toch wijk ik er soms van af, maar, zoals gezegd, nooit lichtzinnig. Het moet nooit willekeur worden. Kinderen hebben het recht te weten waar ze aan toe zijn. Daarom wil in altijd kunnen uitleggen waarom ik het deze keer anders doe.



En dat kon ik vandaag. Een kind had haar hoofd zeer gedaan. Vier meiden kwamen met haar mee. Ze zagen er bezorgd uit. Ik keek, en zag niet veel meer dan het begin van een heel licht bultje. Maar het deed zeer, dat zag ik ook. Soms een een nat washandje of kold-back niet zozeer nodig om een  zwelling tegen te houden, als wel om troost te bieden en bevestiging te krijgen van de pijn die je voelt.



Ik laat in zo’n geval altijd maar één vriendin mee gaan, want soms wordt het iets te gezellig binnen, als het eenmaal mee valt. Deze vier kinderen zaken er niet uit alsof ze gezelligheid zochten. Ze waren allen vier bezorgd. Dus mochten ze van mij voor deze keer alle vier mee.  

 

Natuurlijk is die inschatting van mij subjectief, daarom wil ik voor kinderen altijd aanspreekbaar zijn op mijn keuzes. En dat is waarom ik nooit zomaar van een regel afwijk.

 

Als ik niks schrijf over het pleinwachten is er voor mij weinig te doen. Dat betekent niet dat er niks te doen is, het betekent dat de kinderen het zelf doen.

  • troosten als iemand pijn heeft
  • scheidsrechteren bij het spelen
  • conflicten oplossen

En nog iets dat ze bijna continu doen, en dat je pas ziet als je er op let: conflicten voorkomen. Ze doen dat vooral door elkaar ruimte te geven, zowel letterlijk als figuurlijk. En als het toch een keer botst, door aandacht te hebben voor de gebotste, door, al is het maar heel even en heel klein, te laten zien dat je het gezien hebt. Daarmee geven ze meteen de boodschap dat het niet expres was. Andersom gebeurt het door dat de geposte de botsing kan relativeren, en het dus los te laten. Zoals er mini agressies bestaat, bestaan er ook mini  vredebrengers: een blik, een gebaar, een klank, een woord. Kinderen zijn hier erg gedreven in, je ziet dat als je er oog voor hebt.


Het is trouwens niet waar dat ik niks te doen heb. Er is zoveel te zien en te genieten en te spelen.

Ik sprak een kind wat scherp aan. Hij bleef hangen in zijn boosheid. De ander stond klaar om het goed te maken, om nóg een keer sorry te zeggen, of iets anders als dat nodig zou zijn, maar deze jongen wilde boos op hem blijven.

“Ik ken hem, ook buiten school. Hij doet het toch weer opnieuw”.

Soms zijn kinderen te boos om iets te kunnen met een excuus of een poging het goed te maken. Als ik dat zie, neem ik de verzoening plaatsvervangend aan, omdat die ook gezien moet worden, en dan leg ik uit dat er nog even geen ruimte voor is. Maar nu voelde ik iets anders. Nu voelde ik een boosheid die niet even uit moest razen. Hier voelde ik een boosheid die door bleef sudderen.

Ik wilde niet dat een ruzie buiten school zou leiden tot een soort fete op het plein. Als deze jongen zijn boosheid koestert en er in verhart dan kan hij een volgende keer uit het niets iets doen als revange. Omdat die ander dan niet weet waar dat vandaan komt, wordt die weer boos, en zo kan dat blijven sudderen. Dat is wat ik hem uitlegde. Maar ik deed dat wat te streng in toon. 

“Ik wil dat het hier stopt! Of je zegt nu wat je van de ander nodig hebt om het goed te maken, of het is nu klaar!”

Die strengheid was op zich nog niet eens erg. Als het nodig is spreek ik kinderen streng aan. Maar dat kan alleen als ik al een relatie met ze heb, waardoor ze weten dat ik sowieso van ze hou. Die relatie hand ik nog niet met deze jongen. Ik nam me dus voor deze jongen wat vaker te zien in zijn momenten van spel, zodat ik ook zijn zachte kant kan zien. Ik werd op mijn wenken bediend omdat hij vroeg of ik zijn bril vast wilde houden terwijl hij een salto ging maken op het klimrek. En zo had ik een eerste moment van spel met hem.

Eerst de relatie en pas daarna de lessen. En misschien kom ik er dan achter dat ík degene ben die de les heeft te leren.

Bovenbouwers hebben het bosje, met een open plek waar ze kunnen voetballen. In principe voetballen ze dus niet op het plein. Als ze toch doen stuur ik ze niet meteen weg. Soms spelen ze juist heel leuk met middenbouwers. Als ze zich aanpassen aan de energie van de middenbouw is het goed. Maar niet alle bovenbouwers voelen dat even goed aan. Er was een stel bezig met een spel dat qua energie niet paste op het plein.

Daar waren ze het niet mee eens. Waarom ondere bovenbouwers wel, en zei niet. Toen ik dat uitlegde bleven ze in discussie. Ze vonden dat hun spel prima daar kon, en ze hadden er een muur voor nodig die ze in het bos niet hadden. De bel ging bijna en ik heb het gelaten. Maar toen ik terug naar huis liep zat het me niet lekker. Ik ben hin klas ingegaan en mocht van de leraar even tijd om uit te leggen wat me dwars zat. Ik zei dat ik de “waarom zij wel?”  een beetje kinderachtig vond, maar ik heb wel uitgelegd waarom zij wel. Er kwamen veel vingers, ze wilden dus nog steeds in discussie. Dat heb ik afgekapt. “Ik kwam hier om uit te leggen waarom ik het deed, niet om alsnog in discussie te gaan.”

Later besefte ik dat er meerder lagen speelden. Eén ervan wil ik graag delen.

Ik merk dat hoe harder ik mijn best doe om het voor iedereen goed te doen, hoe minder ik het kan hebben dat dat niet altijd lukt. Met andere woorden: iets in mij vond dat ze ondankbaar waren, en een deel mijn strengheid kwam daar vandaan. En natuurlijk hebben sommige kinderen dat ook opgepikt. Nu besefte ik achteraf pas dat dit óók een spel was. Een grote-mensen-spel, proberen met woorden elkaar te overtuigen. Dan had ik eerder beseft dat het helemaal niets met ondankbaarheid te maken heeft, dat dat mijn invulling is die natuurlijk ook weer ergens vandaan komt. Mijn beslissing was niet ander geweest, maar mijn monverbake lading was wel anders geweest. 

Nog een laagje dieper besef ik dat ik moe was. En dan komen oude patronen boven, in dit geval die van de pleazer. Als ik minder moe ben heb ik veel meer ruimte om wat losser om te gaan met dit soort mini conflicten. 

Nu weet ik ook weer waarom ik een burn-out kreeg als leraar. Leraren hebben eindeloos veel van dit soort beslismomenten waar je, vaak ik een split second, moet beslissen. Dus bij deze een buiging voor leraren die dit elke dag weer doen.

Geen samenhangend verhaal maar losse stukjes vandaag.

 

Ik werd heel blij toen ik zag dat mijn fanatieke groep-drie-er een bovenbouwer had gevonden om mee te badmintonnen. Daar is hij intussen ook goed genoeg voor. Ik heb trouwens erg veel respect voor de manier waarop hij ontwapenend iedereen durft te vragen om met hem mee te doen.

 

Ik ben intussen een meester in het inschatten hoe hard ik een bal die op me af komt moet terugschieten of -gooien naar de kinderen die er achteraan rennen. Die moeten namelijk onverwacht remmen als de bol opeens hun kant op komt. Vandaag ging dat precies goed.

 

Een jongen kwam naar me toe. Iemand had iets over zijn haar gezegd waar hij verdrietig van werd. Samen liepen we naar die ander toe. Die begon meteen verdedigend te zeggen dat het niet zo bedoeld was. Ik stopte hem en zei:

“Weet je, jij wil graag dat jij weet dat hij het niet leuk vond, dat hij er verdrietig van werd.”

De jongen voelde dat er niets te verdedigen viel, en kreeg nu ruimte voor die boodschap. Dat was te zien aan zijn non verbale houding. Hij zei alleen maar “oh”, maar dat was genoeg, de andere jongen had gezien dat het binnen was gekomen en daarmee was een sorrie niet eens meer nodig.

 

Er was ruzie over wie mee mocht doen bij voetballen. Een van de bovenbouwers die ik eerder weggestuurd had toen ze als groep te druk waren mas nu in zijn eentje en kon dus ervaren dat hij nu wel welkom was. Waar hij eerder deze week nog fel wilde discussiëren dacht hij nu juist heel goed mee toen er tussen middenbouwers onenigheid was.
Toen de anderen weer verder gingen met voetballen zei hij tegen me: 

“Ze vinden die andere jongen niet zo aardig”, als uitleg van het conflict. Mooi hoe hij dat zag. Ik vertelde hem dat ik het juist daarom goed vind dat ze toch samen spelen, om te leren om te gaan met mensen die je niet meteen als vriend zou kiezen. Hij knikte. Veel uitleggen helpt, kinderen gaan meedenken en meehelpen. Mijn uitleg in de klas was dus toch binnen gekomen, ondanks alle tegenwerpingen.