De dubbele bodem van maskeren, en waarom ik niet zo van die term houd.

Vorige week schrok ik van mijn eigen onverdraagzaamheid tijdens het pleinwachten. Ik kon het niet hebben dat bovenbouwers steeds de grenzen zochten en ontwijkend antwoordden als ik ze daar op aansprak. 

Dat kende ik niet van mezelf. Ik vind het namelijk heel normaal dat ze dit doen. Het hoort bij hun stap naar meer zelfstandigheid, en ze hebben het recht om daar niet altijd even handig mee om te gaan. Dat is precies wat ze ontdekken. Het is aan mij als pleinwacht om daar goed op te reageren. 

Het heeft helemaal geen zin om daar geïrriteerd over te zijn. En dat was ik eerder ook nooit. Maar door mijn NAH heb ik soms minder ruimte in mijn hoofd om daar goed mee om te gaan. Ik voel die irritatie nu wel, en ik herken hem. Het is de irritatie die ik vaker voel als dingen niet lopen zoals ik vind dat ze horen te lopen. Ik weet nu dat dit onderdeel is van mijn autisme. 

En nu realiseer ik me iets. Ik kon er vroeger niet alleen soepeler mee omgaan, ik had toen niet eens last van die irritatie! En dát is de dubbele bodem van aanpassen, compenseren en maskeren. Die irritatie was er toen gewoon ook, maar ik stond mezelf niet toe om die te voelen. Om te aanpassen, compenseren en maskeren vol te houden moest ik mijn eigen gevoel onderdrukken. Dat deed ik volkomen onbewust. Dat is waarom ik niet zo van dat woord maskeren houd. Dat lijkt veel te veel op een bewust proces, waarbij je jezelf bewust inhoudt, of een rol speelt.

Ik heb nu dus iets nieuws te leren. Ik wil leren om het beiden toe te staan. Ik wil leren dat mijn irritatie er mag zijn, maar om niet vanuit deze irritatie te handelen. Dat lijkt logisch, maar ik heb dat nooit geleerd omdat het mijn tactiek was om die irritatie te elimineren. Nu ik weet hoe het zit, kan ik met dit soort dingen beter omgaan. En als dat even niet lukt, weet ik dat ik ook aan het leren ben, en net als die bovenbouwers er recht op heb om daar niet altijd even handig mee om te gaan. 

Unmasken

Unmasken, heet het, leerde ik gisteren. Stoppen met het maskeren van je autistische trekken. Bij mij gebeurt het onbewust, zoals ook mijn maskeren onbewust gebeurde. Ik begin nu pas te begrijpen hoe mijn maskeren werkte.

 

Het grootste deel van wat bij mij maskeren was, kun je benoemen met “Niet zo moeilijk doen.” Maar dat deed ik amper bewust. Het was niet: “In heb er last van, maar ik mag niet moeilijk doen, dus ik houd mijn mond maar.” Of: “Ze zeggen dat ik het niet meer moet doen, dus ik doe mijn best om me in te houden.”

Nee, mijn brein bouwde nog een extra laag om het goed te verstoppen, voor mezelf, want als ik er niet bewust van was, kon ik het ook niet verraden. Mijn brein hield me dus druk bezig om last te hebben van andere dingen, die meer acceptabel waren. Voor de zekerheid gaf het me een flinke dosis perfectionisme. Dat was twee vliegen in één klap: het zorgde ervoor dat ik niet per ongeluk de fout in ging, en het hield me lekker bezig zodat ik niet de diepere laag achter die fouten zou ontdekken.

 

Op precies dezelfde manier heb ik voor mezelf mijn trans zijn verborgen. Overal rookgordijnen. Ik zag een cartoon, waarin een vrouw een oscar krijgt voor het maskeren van haar autisme. Maar zo was het bij mij niet. Het was geen rol die ik speelde, het was een trauma-reacties, die op diepe lagen in me doorwerkten.

Een autistische pleinwacht

Het is doodnormaal dat kinderen van groep acht de grenzen zoeken. En dat begint zelfs al in groep zeven. Ze voelen zich groter en vinden sommige regels te kinderachtig. Het is ook normaal dat ze daar een beetje een spel van maken. Ze kunnen zich beter uitdrukken, en als ze weten dat ze net over de grens zijn geweest, proberen ze uit of ze ermee weg kunnen komen. Het hoort er allemaal bij. Het vraagt als pleinwacht wel wat soepelheid om dat allemaal als spel te blijven zien, inclusief het aangeven van grenzen en de consequenties die horen bij het overgaan van de consequenties.

 

Mijn soepelheid is weg, en daar heb ik last van. Ik kom er steeds meer achter hoe autistisch ik ben. Ik kom erachter dat de soepelheid die ik had een vorm van masking was. Ik had vroeger geen moeite om met een warrige en onlogische wereld om te gaan. Nou ja, het kostte me natuurlijk bergen energie, maar ook dat had ik niet door. Totdat het draaide waarmee ik alles vast hield knapte. En nu, met mijn NAH, heb ik nog amper ruimte om supel om te gaan met alles wat op me af komt.

 

Het irriteerde me vandaag gewoon dat twee kinderen de hele tijd langs die grenzen liepen, en dat ze, als ik ze er op aansprak, zo glibberig waren als alen. Wat ook nog gebeurt, als ik moe ben, is dat er oude mechanismen boven komen. In dit geval uitte zich dat erin dat ik het persoonlijk nam, alsof ze mij persoonlijk uitdaagden. Ik vind dat niet professioneel als pleinwacht. Ik ben dan niet de pleinwacht die ik wil zijn.

 

Ik heb de rest van de week vrij genomen. Het steekt me, en dat wil ik niet overbrengen aan de kinderen.

 

Ik dacht dat ik er oké mee was, met mijn autisme. Dat daar intussen wel een weg in had gevonden. Maar het lijkt wel of ik er steeds meer last van heb. Of misschien zie ik het nu scherper, dat kan ook. De eerste stap die ik te doen heb, is het lief zijn voor mezelf. Mezelf gunnen dat mijn masking afbrokkelt, en dat daaronder een wat ruwere versie van mezelf zit, die nu zichtbaar wordt.

 

Waar ik wel moe van word is dat het proces van mezelf accepteren nog steeds in volle gang is. Ik ben daar nog niet klaar mee, zo blijkt.

Ik ontdekte iets waar ik me voor schaam

Ik schreef eerder al dat ik buien heb waar ik heel erg door iets bezig word gehouden, en dat die ook weer voorbij kunnen gaan. Iemand op de socials noemde dat Hyper Fixatie, en iemand anders gaf me zelf een woord voor die buien: dat is een Fiep.

Ik merk steeds meer autistische dingen in me. Deze is er ook een, en ik realiseerde me deze week dat deze veel verder gaat. Het is iets dat ik niet van mezelf wist, en het is ook iets dat ik lastig vind om te erkennen.

Ik kan me vastbijten in dingen en dan blijven mijn hersenen in een groef vasthaken. Voor de jongeren onder ons: vroeger had je langspeelplaten, de naald bleef dan soms hangen in een groef en dan werd steeds hetzelfde stukje muziek afgespeeld. Tot mijn schrik moet ik erkennen dat ik soms ook zo’n vastgelopen langspeelplaat ben.

Ik blijf hangen in iets dat ik op dat moment belangrijk vind. Als dingen me raken, of dat nu een nieuw inzicht is of kunst, of weer iets anders, komen ze bij mij heel erg hard binnen. Voorbeeld: Ik zit nu in de strips. Ik heb een paar hele hele mooie stripboeken ontdekt, en ik zou elke week wel naar de stripwinkel willen om te zien of er nog meer moois is. Ik moet letterlijk huilen omdat ze zo mooi zijn. Ik kan er alleen in superlatieven over praten, val er iedereen mee lastig, en ik ben mijn boekwinkel zelfs ontrouw. Jee wat zal ik een irritant kind geweest zijn, en misschien ook wel een irritante volwassene.

En nu komt de schaamte. Want dat heb ik dus al mijn hele leven. Ik val mensen lastig met wat ik super belangrijk vind, ik bijt me vast  in onderwerpen. Ik maak dingen superbelangrijk en trek anderen daarin mee. En nu voelt het alsof ik die mensen misleid heb. Omdat het niet zo heel belangrijk was. Omdat het maar mijn nieuwste speeltje was.

Mas het allemaal dan niet belangrijk? Kan ik mijn enthousiasme nog wel vertrouwen? 

Misschien had ik vorig jaar al een vermoeden van dit trekje van me, en was ik daarom zo huiverig om nieuwe dingen aan te pakken. Misschien was het niet alleen mijn NAH (niet aangeboren hersenletsel) die me tegenhield.

In de herfst durfde ik weer mijn tanden te steken in een aantal dingen.

Een toneelstuk

Boeken maken

Tekenen

Vertelavonden organiseren.

Ik neem me voor deze vier trouw te blijven. Blijfwachten was er al.

Ik ga mezelf toestaan om voor alle andere dingen me te verliezen in Fieps.

En ik ga mezelf toestaan me niet schuldig te voelen dat mijn brein af en toe als een langspeelplaat blijft hangen. 

 

Pleinwacht. uit de herschrijf ronde

Juf hij slaat zomaar. Ik loop mee. Onderweg blijkt dat de jongen die me komt halen niet zelf de klap kreeg, maar dat hij vind dat slaan niet mag, en dat wil hij even gezegd hebben.

De jongen waar het om gaat ziet ons aankomen, en komt naar ons toe. Ik blijf dat bijzonder mooi vinden, dat kinderen snappen dat er iets op te lossen valt en daar niet voor weg lopen. Het helpt dat ik altijd alle partijen serieus neem, en er voor zorg dat er nooit een beschuldigend vingertje is. Maar toch, het zijn de kinderen die het vertrouwen daarin laten zien. Dat ontroert me elke keer weer.

De hele houding van de jongen die sloeg is zo mooi open. Geen schuldbewustzijn, geen ontkenning. Hij is klaar om op te lossen wat er op te lossen valt. 

Zoals altijd laat ik ze beiden zelf het woord doen. 

De jongen die sloeg legt uit waarom dat deed, niet zozeer een excuus als een verklaring. Het zijn kinderen uit groep vier en ik begrijp dat de jongen die de klap kreeg een bovenbouwer was. Die bovenbouwer is niet meer in beeld, en ik vermoed dat ik die ook niet hoef te beschermen. Ik heb niet meegekregen wat het oorspronkelijke conflict was, dat hoef ik ook niet te weten. De jongen die me kwam halen, lijkt tevreden met de uitleg. Hij heeft ook kunnen zeggen dat slaan niet mag en dat is ook gehoord.
“Is het opgelost?” vraag ik. De jongen die de klap gaf knikt van ja. Ook de jongen die me kwam halen knikt, haast onmerkbaar.  Misschien wil hij graag dat ik nog even herhaal dat slaan niet mag. Maar ik zie ook aan hem dat hij beseft dat dat al gezecht is. Door hemzelf. En dat die andere jongen dat van hem geaccepteerd heeft. En misschien was het in dit geval nodig om tegenover een grotere jongen duidelijk de grenzen aan te geven.

Er was niet zoveel aan de hand dus, en toch ben ik blij dat ik de jongen die me kwam halen serieus heb genomen. Vroeger kreeg ik als juf een klein beetje de kriegel van kinderen die steeds aanwijzen wat andere kinderen fout doen. Klikspanen vond ik het.

Intussen snap ik beter waar dat vandaan kan komen. Sommige kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid. School kan een sociale wildernis zijn met allemaal ongeschreven regels, en moeilijk te doorgronden code’s. Als de expliciet benoemde afspraken dan ook nog flexibel blijken te zijn is het niet meer bij te houden. De “Juf! Hij doet iets wat niet mag!” is lang niet klikken. Het kan een poging zijn om weer houvast te krijgen. Een check: “Maar dat hadden we toch anders afgesproken?”

Daarom liep ik mee met die jongen. Om te bevestigen dat we dat inderdaad anders hadden afgesproken. En deze jongen heeft nu ook gezien dat een “Foei!” niet altijd nodig is.

Vertelavonden in Armhem

Vertelavonden in Arnhem.

 

Er komt een nieuwe plek in Arnhem om te vertellen en om te luisteren naar verhalen.

 

Zet vast in je agenda. De eerste avond is 16 mei.

 

We beginnen klein dus er is beperkt plek. Het is daarom nodig om je op te geven. Er is plaats voor 15 mensen.

 

Dat kan door een mail naar Emmajjvoerman@gmail.com met als titel “Vertelavond”.

(Zet even in de mail of je je nu al op geeft, of dat je alleen op de hoogte wil blijven)

 

Wat is de bedoeling?

 

Iedereen kan vertellen. De avond wordt een mix van een workshop en van vertellen. Ik ga jullie laten zien hoe je van persoonlijke belevingen een mooi verhaal kunt maken. Niet iedereen komt aan bod om een verhaal te delen. Dus als je alleen wil komen luisteren en mee beleven ben je ook zeer welkom.

 

Wat het niet is:

 

Het wordt geen therapeutische ‘werken met verhalen’ avond. Het doel is genieten van verhalen en we gaan er niet over na praten.

 

Er worden geen bestaande verhalen verteld. De verhalen komen voort uit eigen ervaringen. Ik heb geleerd dat die vaak spannender zijn dan fictieve verhalen. 

 

Waarom deze stap?

 

Twee jaar geleden volgde ik een cursus verhalen vertellen bij Mezrab. Sindsdien vertel ik daar regelmatig. Ik vertelde aan een van de docenten hoe mooi ik die plek vond. Hoe mooi de verhalen, hoe fijn de sfeer. Ik zei dat ik zoiets miste in Arnhem.
“Waarom start je dan niet zelf iets daar?” zei ze,

Dit is die start. We beginnen klein. Ik hoop dat het uitgroeit tot iets moois.

 

Ik durf dit alleen te doen omdat ik hierbij gesteund en geholpen word door Hilda Wartena.

 

Ik zal de komende tijd hier meer vertellen over hoe die eerste avond eruit gaat zien. Zet hem vast in je agenda. Of mail nu al als je zeker wil zijn om dit niet te missen. 




Walter de halter

 

Walter zit in groep vier. Hij mag alleen naar school lopen. Het is vlakbij. Gewoon de straat uit, dan ben je er al. Lotte loopt altijd met hem mee. Lotte zit in groep drie. Walter moet op haar passen. De ouders van Walter en Lotte weten dat het eigenlijk andersom is. Het is Lotte die op Walter past. Lotte is slim. Ze kon al in de kleuterklas lezen en rekenen. Walter is niet dom. Hij is gewoon een beetje snel afgeleid. Zelfs op dat hele kleine stukje kan hij vergeten dat hij op weg is naar school.

Vlak voor school kwamen ze grote jongens tegen. Die zitten al in groep zeven, of zes, dat wist Walter niet precies.

“Hé Walter de halter!”, roept de grootste: “Zullen we je eens optillen!” Ze pakten Walter vast.

Walter moet meteen denken aan zijn vader. Die tilde hem altijd op. “Maar daar ben je nu te zwaar voor!” zegt hij altijd. Wat hij dan soms wel doet is ‘vliegtuige’. Zijn vader gaat dan op de rug liggen, met zijn schoenen uit. Walter gaat dan met zijn buik op zijn vaders voeten liggen, en houdt zijn handen goed vast. Zijn vader tilt hem dan omhoog. Dat voelt echt als zweven. Zijn vader gaat dan wild op een neer en zelf heen en weer met zijn voeten. 

 

Als zijn vader hem al niet op kan tillen kunnen deze jongens dat helemaal niet. Maar ‘vliegtuigje’ kunnen ze misschien wel!

“Goed!”, zegt Walter: “Ga maar op de grond liggen.”

Dat antwoord hadden de grote jongens niet verwacht. Verbaast laten ze Walter los. Lotte trekt Walter snel mee en ze hollen het schoolplein op.

“Suffert! Nou heb je ze boos gemaakt”

Walter snapt er niks van.e

“Maar ze wilden ‘vliegtuigje doen!”

“Nee joh! Dat zijn pestkoppen. Ze wilden je plagen. Ze scholden je toch uit!”

De bel gaat en ze lopen naar binnen. Walter denkt nog na over wat Lotte zei. Hoe kan halter nou een scheldwoord zijn? Hij vindt het maar een flauw rijmpje. Walter de haler. Als je echt wil pesten, kun je toch wel wat beters verzinnen? 

 

 

Dit is geen pleinwachtverhaal maar een verzonnen verhaal.
Wel gebaseerd op een van de kinderen. Die zou dit zou kunnen doen.
Ik zou graag een boek maken over Walter.
“De club waar niemand bij wil horen”
Walter wil een club beginnen. En dan zeggen die grote jongens: “ha daar wil toch niemand bij horen!”
Dat vind Walter een mooie naam voor zijn club. Er mag ook niemand bij, want hij is geheim.
Hij vertelt het wel aan Lotte. Die wil lid worden. Dat mag als. Als ze het aan niemand verklapt.
Walter verzint voor hem en Lotte een achtergrond verhaal.
Dan vertelt lotte het aan een vriendin. Nou vooruit. Die mag ook lid worden. Maar niet verder vertellen!
Ook voor haar verzint Walter een achtergrond verhaal.
Door deze verhalen gaan de kinderen op een nieuwe manier naar zichzelf kijken. Ze voelen zich leuker, stoerder.
En natuurlijk wordt het verder verteld. Net zo lang tot iedereen lid wil worden van de club waar niemand lid van wil worden.
Zelfs de pesters, die dan ontdekken dat ze leuk zijn en niet meer hoeven te pesten.

Wat ik deed om niet te voelen.

Wat ik deed om niet te voelen.

 

Mijn stappen tellen.

Trots zijn als ik de tienduizend haal,

en boos op mezelf als dat niet lukt.

 

Dingen doen waarvan ik vind 

dat ik daar blij van moet worden

en boos zijn op mezelf als dat niet lukt.

 

Zorgen dat alle dingen precies zo verlopen

zoals ik vind dat ze verlopen,

en boos zijn op mezelf als dat niet lukt.

 

Me druk maken over het onrecht is de wereld.

 

Dat moet ik uitleggen. 

Ik maak me namelijk nog steeds druk.

Ik wordt nog steeds verdrietig.

Ik voel me nog steeds machteloos.

Maar wat ik niet meer doe is 

die gevoelens als surrogaat gebruiken

voor de pijn in mezelf die ik niet wil voelen.

Ik laat me niet meer verlamen.
Ik doe mijn hele kleine dingen. 

Ik doe de dingen die ik kan.

Ik doe de dingen met mijn hart.

Ik hoop dat de wereld daar een heel klein beetje mooier van wordt.

En ik ben niet meer boos op mezelf als dat niet lukt.

 

Ik probeer nog steeds alles 

zo te laten lopen als ik het wil.

Maar ik ben niet meer boos als dat niet lukt.

 

Ik doe nog steeds dingen

waarvan ik hoop dat ik er blij van word.

Maar ik ben niet meer boos als dat niet lukt.

 

Ik tel nog steeds mijn stappen.

Maar ik word niet meer boos als ik het niet haal.

 

En nu ik de boosheid en de onrust niet meer voel.

Is er ruimte om te voelen.

En dan snap ik waarom ik dat nooit deed,

want god, wat is het veel.

Ik twijfel om het pijn te noemen

of tomeloos verdriet.

Want het is gewoon liefde

dat onverdunt naar binnen komt.

Als ik later groot ben . . .

Een van mijn tekeningen voor het Pleinwachtboek

 

Tekening uit het eerste boek van Madelief, door Manse Post

 

Oefenen om zelf kinderen te tekenen zonder ze over te trekken.

 

 

Ik deed het fout als pleinwacht

Ik deed het helemaal fout als pleinwacht.

Twee meiden uit groep drie kwamen me halen. Ze hadden een leuk stukje glad ijs gevonden onder het klimrek. Daar kon je mooi op glijden terwijl je je vasthoudt. Maar een jongen uit groep vijf had die ingepikt en wilde niet meer weg.

Dus ik ging er kort door de bocht in. Ik liep mee. Ik vroeg, waar de jongen bij was:

“Dit was jullie plek?”

Ze knikten hevig ja! Dus ik zei tegen die jongen: “Dan moet jij dus nu weer plaatsmaken.”

Maar hij ging niet weg. Dus ik zei het wat strenger. En nog ging hij niet weg. Dus ik zei het heel streng. Hij bleef heel stoïcijns zitten.

En toen werd ik het begin van boos. Ik zei hem dat ik boos was. Hij bleef stoïcijns. En toen schreeuwde ik. Niet heel hard, maar ik schreeuwde. Ik zou liever schrijven dat ik mijn stem verhefde, maar het was schreeuwen. En toen ontplofte hij. Hij liep schelden weg. Het had geen zin achter hem aan te gaan.

 

Na de pauze ging ik naar de klas om zijn juf te vragen om even met hem te spreken. Ik vind deze jongen leuk, dus met wat rust komt dit best weer goed. Het duurde even voor hij gevonden was, want hij was zo overstuur dat hij niet naar binnen wilde. Toen de juf met hem aankwam hadden ze samen het hele verhaal al besproken. Maar onze relatie moest hersteld, dus was er tijd om even te praten. De juf bleef er bij. Dat vond ik fijn, ik gunde hem die veiligheid.

 

Ik vertelde dat we op elkaar leken. Dat we allebei boos worden uit onmacht en dat het niet handig is. Ik vertelde ook dat ik naar hem had moeten luisteren. Want ook al was het heel duidelijk (hij had aan zijn juf al bekend dat hij best wist dat hij hun plek inpikte), ik had toch ook naar zijn verhaal moeten luisteren.

Ik legde ook uit dat ik hem leuk vind, zelfs als ik boos ben, en dat ik soms niet weet wat ik moet doen als hij grenzen op zoekt. Ik legde uit wat ik daarmee bedoelde. 

“Bij grenzen opzoeken hoort ook de potsing die je maakt op het moment dat je een harde grens tegenkomt. We zullen nog wel een keer botsen, maar ik beloof dat ik dan beter zal luisteren.”

Ik had alle vertrouwen dat het weer goed zou komen. Ik vind hem echt leuk, misschien juist wel omdat hij grenzen zoekt. Soms is het leuke ook juist lastige en het is goed te weten dat dat ook andersoms geldt.